Rb: 1F-inreisverbod terecht omgezet in ongewenstverklaring vanwege Belgieroute

Eiser is in het bezit van een door de Belgische autoriteiten afgegeven F-kaart (verblijfskaart familielid van een burger van de Unie). Op grond van de Vw mag er daarom geen inreisverbod tegen hem worden uitgevaardigd. Verweerder heeft eiser vervolgens in het belang van de internationale betrekkingen van Nederland ongewenst verklaard omdat eisers asielverzoek vanwege 1F Vluchtelingenverdrag is afgewezen. Verweerder erkent aan het Unierechtelijke openbare orde-criterium te moeten toetsen. Verweerder heeft in het verweerschrift gesteld dat eiser terecht ongewenst is verklaard, een aanvullende motivering gegeven en de rechtbank verzocht om deze motivering bij de beoordeling te betrekken en zo mogelijk de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten....

De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het persoonlijk gedrag van eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormde voor een fundamenteel belang van de samenleving. Verweerder heeft terecht gewicht toegekend aan de ernst van de misdrijven, het relatief geringe tijdsverloop, het gedrag van eiser nadien en het in strijd met het inreisverbod inreizen van Nederland.

De rechtbank stelt vast dat verweerder heeft overwogen dat de fundamentele belangen van Nederland liggen in redenen van openbare orde ter bescherming van de fundamentele waarden van de samenleving en de internationale betrekkingen, het behoud van de sociale samenhang, het publieke vertrouwen in de rechtsbedelings- en immigratiesysteem en de geloofwaardigheid van de inzet van Nederland voor de bescherming van de fundamentele waarden in de artikelen 2 en 3 van het VEU. Verweerder heeft terecht overwogen dat misdrijven en gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag moeten worden beschouwd als een ernstige aantasting van de in deze artikelen genoemde fundamentele waarden. In dit kader heeft verweerder van belang mogen achten dat moet worden voorkomen dat eiser, door zijn verblijf in Nederland, in contact kan komen met eventueel in Nederland verblijvende slachtoffers van de verweten gedragingen.

Verweerder heeft voorts terecht overwogen dat het gezinsleven van eiser feitelijk niet wordt belemmerd doordat hij op Nederlands grondgebied ongewenst is verklaard, nu hij met zijn gezin in België woont. Voor wat betreft het familie- en privéleven van eiser heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat niet gebleken is dat er belemmeringen zijn om dat in België uit te oefenen. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat niet gebleken is dat eisers familie in Nederland zich niet naar België kan begeven. Evenmin is gebleken dat het onmogelijk is om in België een bedrijf te starten, boodschappen te doen en zijn kind naar school te laten gaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het fundamentele belang van de Nederlandse samenleving in dit geval zwaarder heeft kunnen laten wegen dan eisers belang om zich naar Nederland te begeven en in Nederland te verblijven.

Rb Utrecht 18/3569, 28.1.19
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2019:859