Rb: bij inkomenstoets voor verblijf als EU-burger moet vermogen meewegen

Niet in geschil is dat de inkomsten van referent uit zijn werk als startende ondernemer ten tijde van het bestreden besluit minder bedragen dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm. Uit de enkele inschrijving bij de Kamer van Koophandel op 7 november 2013 en de factuur van zijn eerste opdracht van 14 november 2013 kan evenmin worden afgeleid dat referent ten minste 40% van de gebruikelijke volledige arbeidstijd werkt.

Eiseres heeft bij haar aanvraag een bankafschrift van 4 juni 2013 op naam van referent overgelegd, waarop een bedrag van € 7.160,- staat vermeld. Eiseres en referent stellen dat zij zich met dit spaartegoed voldoende kunnen onderhouden gedurende de beginfase van zijn klussenbedrijf.

In de Richtsnoeren wordt vermeld dat het begrip ‘toereikende bestaansmiddelen’ moet worden uitgelegd met inachtneming van het doel van de richtlijn, namelijk het vrij verkeer vergemakkelijken, zonder dat de begunstigden van het verblijfsrecht een onredelijke belasting vormen voor het socialebijstandsstelsel van het gastland. Voorts wordt hierin vermeld dat de lidstaten direct noch indirect een vast bedrag aan bestaansmiddelen mogen vaststellen dat zij als "toereikend" beschouwen, en dat zou gelden als een plafond waaronder het verblijfsrecht automatisch kan worden geweigerd.

De rechtbank is, van oordeel dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat referent over onvoldoende bestaansmiddelen beschikt. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd.

Rb Middelburg VK-14/1222 5.6.14
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2014:10661