Rb: geen duurzaam verblijf EU-burger op grond van Chavez

De vraag ligt voor of eiser op grond van zijn Chavez-status aanspraak kan maken op een duurzaam verblijfsrecht. Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2018 volgt – kortgezegd – dat het afgeleide verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU niet kan worden aangemerkt als rechtmatig verblijf dat in aanmerking kan worden genomen voor de verkrijging van het duurzaam verblijfsrecht. De jaren dat eiser afgeleid verblijfsrecht heeft tellen dan ook niet mee als rechtmatig verblijf ter verkrijging van een duurzaam verblijfsrecht.

Anders dan bij een verblijfsrecht dat voortvloeit uit artikel 21 van het VWEU, is bij een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU (Chavez) geen sprake van gebruikmaking van het recht op vrij verkeer. Op grond van het arrest Chavez-Vilchez wordt immers aan de derdelander ouder van een minderjarige Unieburger die geen gebruik heeft gemaakt van het recht op vrij verkeer, een afgeleid verblijfsrecht toegekend enkel en alleen om te voorkomen dat het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de Unie te verlaten.

Nu eiser van rechtswege op grond van artikel 20 van het VWEU verblijfsrecht heeft in Nederland en niet is gebleken dat hij verstoken is geweest van bestaansmiddelen, wordt eiser met het bestreden besluit niet het effectieve genot van de belangrijkste aan de status van Burgers van de Unie ontleende rechten ontzegd. Schending van artikel 7 van het Handvest is niet aan de orde wanneer aan eiser geen duurzaam verblijfsrecht verleend wordt. Dat het huidige verblijfsrecht van eiser slechts tijdelijk is, maakt dit niet anders.

Het beroep is ongegrond.
Rb Den Haag AWB - 18 _ 6051, 15.8.19
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2019:12629