Rb: geen humanitaire status ondanks 30jr in NL waarvan 3jr legaal, klein strafblad

De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich deugdelijk gemotiveerd en niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser uitvalt. Verweerder heeft onderkend dat eiser drie jaar rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad en dat hij actief is als vrijwilliger, maar heeft terecht in het nadeel van eiser meegewogen dat hij bijna dertig jaar onrechtmatig in Nederland heeft verbleven. De keuze van eiser om in Nederland privéleven op te bouwen terwijl hij wist dat hij Nederland diende te verlaten, heeft verweerder dan ook terecht voor eisers eigen rekening en risico laten komen.

De rechtbank overweegt verder dat eiser er terecht op wijst dat drie van de vier veroordelingen van lang geleden zijn, maar dat dit niet wegneemt dat verweerder deze veroordelingen bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser heeft mogen meewegen.

De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de door eiser aangevoerde omstandigheden, namelijk dat hij sinds 1986 in Nederland verblijft, hij de Nederlandse taal goed beheerst en hij vele sociale contacten heeft in Nederland en geen contacten van enige betekenis heeft in Marokko, onvoldoende heeft mogen achten voor het oordeel dat er sprake is van een zodanige bijzondere binding met Nederland die maakt dat een vergunning op grond van artikel 8 van het EVRM gerechtvaardigd zou zijn. Verweerder heeft terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:73, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat de staatssecretaris niet ten onrechte de lange verblijfsduur van de vreemdelingen in Nederland en de worteling die daarvan onvermijdelijk het gevolg is niet als bijzondere omstandigheden heeft aangemerkt.

Rb den Haag AWB - 18 _ 3008, 26.10.18
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2018:15253