Rb: inkomen uit vermogen kan gelden als ‘vaste en regelmatige inkomsten’

Het Unierechtelijke en het nationaalrechtelijke middelenvereiste voor toelating van gezinsleden verschillen op onderdelen. Zo spreekt het Unierecht (Richtlijn 2013/109/EG) over “vaste en regelmatige inkomsten”, een begrip dat in het nationale recht niet voorkomt. Anderzijds stelt het nationale recht een termijn van één jaar, een termijn die ontbreekt in de bepalingen van het Unierecht

Verweerder maakt in de besluitvorming onderscheid tussen vermogen (het saldo van € 22.000,-) en inkomsten uit vermogen (de eventuele rente op dat saldo). Voor dit onderscheid kan geen basis worden gevonden in het Unierecht. Eisers stellen terecht dat hun vermogen van € 22.000,- (op dit moment) in de weg staat aan het verkrijgen van een uitkering op grond van de Participatiewet.

De rechtbank is van oordeel dat de uitleg van het duurzaamheidsvereiste door verweerder geen basis heeft in Richtlijn 2003/109/EG en verweerder zijn beoordelingsmarge heeft gebruikt op een manier die afbreuk doet aan het doel en het nuttig effect van de richtlijn. De beroepsgrond slaagt.

Rb Rotterdam AWB 18/7252 en AWB 18/7267, 6.6.19
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2019:5714