Rb (MK): individuele omstandigheden meewegen als moeder NLs kind geen ID heeft

De rb leidt uit de arresten Chavez, Oulane en MRAX het volgende af. In gevallen waarin een derdelander ouder vanwege zijn banden met zijn kind, dat Unieburger is, onder de reikwijdte van art. 20 VWEU valt, mag aan die derdelander in beginsel de eis worden gesteld zijn identiteit te bewijzen. Bijzondere individuele omstandigheden kunnen echter meebrengen dat het onverkort vasthouden aan die eis in strijd is met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Het is aan de desbetreffende vreemdeling om het bestaan van dergelijke omstandigheden aannemelijk te maken.

Het dossier bevat een duidelijke aanwijzing dat eiseres een derdelander is, zoals een taalanalyse uit een eerdere asielprocedure, en geen enkele aanwijzing dat ze onderdaan is van een lidstaat of er verblijfsrecht heeft. Bovendien heeft verweerder eiseres zelf als derdelander aangemerkt door haar een terugkeerbesluit op te leggen en haar te houden aan de verplichting om onmiddellijk het grondgebied van de Unie te verlaten. Daarbij heeft ze een door de Soedanese autoriteiten afgegeven huwelijksakte overgelegd waarvan verweerder de echtheid niet heeft weersproken. Ook staat vast dat eiseres en haar ex-echtgenoot de biologische en juridische ouders van hun drie kinderen zijn. Voorts is niet in geschil dat eiseres met haar opgegeven identiteit in de BRP staat geregistreerd. Er is dan ook sprake van bijzondere individuele omstandigheden.

Beroep gegrond.
Rb 's-Hertogenbosch (mk), AWB 18/9913, 12.6.20