Rb (MK): terecht intrekken homo-vergunning want 3 kinderen gekregen; geen 8EVRM bij kind

De staatssecretaris heeft aan de vreemdeling een asielvergunning voor bepaalde tijd verleend omdat hij aannemelijk vond dat de vreemdeling vanwege zijn homoseksuele gerichtheid gegronde vrees voor vervolging in Uganda heeft. Later heeft de staatssecretaris deze vergunning ingetrokken, omdat hij de seksuele gerichtheid niet langer geloofwaardig acht. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de vreemdeling tijdens zijn verblijf bij twee vrouwen drie kinderen heeft verwekt. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat op grond hiervan niet langer geloofwaardig is dat de vreemdeling ten tijde van de asielprocedure oprecht homoseksueel was.

De vreemdeling heeft vervolgens aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte een verblijfsvergunning regulier heeft geweigerd in het kader van art. 8 EVRM. Uit rechtspraak van het EHRM  volgt dat de staatssecretaris bij de belangenafweging in het kader van art. 8 EVRM een ‘fair balance’ moet vinden tussen het belang van de vreemdeling en het kind enerzijds en het Nederlandse algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris bij de beoordeling of de weigering van de verblijfsvergunning aan de vreemdeling zich verdraagt met het in art. 8 EVRM beschermde recht alle door de vreemdeling naar voren gebrachte belangen in voldoende mate betrokken. Daarbij stelt de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt dat door de vreemdeling slechts beperkte invulling wordt gegeven aan het gezinsleven met zijn oudste kind.

Rb Utrecht (MK), NL19.246, 12.7.19