Rb: nader onderzoek nodig voor vrijstelling mvv voor verblijf zorgende vader bij ziek stiefkind

Eiser beoogt verblijf bij partner, stiefzoon en zoon. Eiser is nimmer in het bezit geweest van een verblijfsvergunning en stelt dat sprake is van 'exceptional circumstances' die maken dat verblijf in Nederland noodzakelijk is. Eiser heeft zijn stiefzoon (A) erkend. A heeft het Prader-Will syndroom (PWS) en kan niet naar Ghana.

De rb stelt vast dat onbetwist is dat tussen eiser, zijn partner en beide minderjarige kinderen sprake is van gezinsleven dat is aangegaan tijdens illegaal verblijf van eiser in Nederland. Partijen zijn het oneens of sprake is van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden, waardoor de belangenafweging in het voordeel van eiser dient uit te vallen. Uit de overgelegde verklaringen blijkt dat eiser nauw betrokken is bij het gezin en veel hulp biedt.

Voor wat betreft het scenario dat het gezin in Nederland achterblijft nadat eiser naar Ghana vertrekt is de rb van oordeel dat de algemene overweging van verweerder onvoldoende is om het besluit op dit punt te dragen. Verweerder heeft dit scenario niet daadwerkelijk onderzocht. Met de overweging, dat bij vertrek van eiser naar Ghana de situatie net zo zal zijn als voor zijn komst in het gezin, miskent verweerder dat er sinds zijn komst meerdere jaren zijn verstreken, eiser blijkens diverse verklaringen al jaren voor A zorgt en sindsdien ook het jongste kind is geboren. Met het verstrijken van de jaren is de situatie van gewijzigd - hij is immers ouder geworden en behoeft andere, op sommige punten intensievere zorg - en is de rol van eiser in het gezin als gevolg daarvan ook anders geworden. Niet onderzocht is of en op welke manier Nederlandse instellingen deze zorg voor over zouden kunnen nemen en hoe de belangen van- en de rest van het gezin zich hiertoe verhouden. Ook is onduidelijk op basis waarvan verweerder tot de conclusie is gekomen dat de dagelijkse omgang tussen eiser en de kinderen niet is aangetoond, nu uit de overgelegde verklaringen juist het tegendeel blijkt. Reeds hierom heeft verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar in de belangenafweging betrokken.

Voor wat betreft het tweede scenario – dat het hele gezin gezamenlijk naar Ghana vertrekt – overweegt de rb dat verweerder met de BMA-informatie voldoende heeft onderbouwd dat behandeling en scholing in Ghana voor kinderen met PWS beschikbaar is. Dit betekent echter niet dat verweerder met de vaststelling van de theoretische beschikbaarheid van medicatie, behandeling en onderwijs kon volstaan. Gelet op het feit dat A veel zorg en begeleiding nodig heeft, hetgeen eiser heeft onderbouwd, had het op de weg van verweerder gelegen om nader onderzoek te doen naar de implicaties van vertrek naar Ghana. Er is geen medisch advies ingewonnen bij het BMA om te beoordelen wat de gevolgen van een vertrek naar Ghana voor A zouden zijn, terwijl de behandelaars aangeven dat zij denken dat deze gevolgen verstrekkend zouden zijn.
Beroep gegrond.

Rb Amsterdam, AWB 19/9966, AWB 19/9967, 13.8.20