Rb: onrechtmatige binnentreding bij dochter na afgewezen asielverzoek moeder

Eiseres voert aan dat het binnentreden van de woning en daarmee ook de staandehouding onrechtmatig is geweest. Het betreden van een woning zonder toestemming van de bewoner is alleen toegestaan als er objectief een redelijk vermoeden bestaat dat zich daar iemand zonder rechtmatig verblijf bevindt. Uit het feit dat eiseres het asielzoekerscentrum (AZC) heeft verlaten volgt geen redelijk vermoeden dat zij bij haar dochter verblijft.

De regievoerder vermoedde dat eiseres bij haar dochter was ondergedoken. Ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen zijn bevoegd een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner als er, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden bestaat dat op deze plaats een vreemdeling verblijft die geen rechtmatig verblijf heeft. De rechtbank is van oordeel dat uit het proces-verbaal onvoldoende blijkt waarop het vermoeden is gestoeld. Eiseres verbleef op het AZC, ze heeft in vertrekgesprekken aangegeven dat ze niet wil terugkeren naar het land van herkomst en is met onbekende bestemming uit het AZC vertrokken. Daaruit volgt niet dat er een concrete aanwijzing was dat zij naar haar dochter zou gaan. De enkele omstandigheid dat zij familie zijn, is onvoldoende voor een objectief redelijk vermoeden dat eiseres in de woning van haar dochter verbleef. Indien eiseres met onbekende bestemming vertrok met als doel om haar uitzetting te frustreren, ligt het immers niet zonder meer voor de hand dat zij naar de woning van haar dochter gaat, waar verweerder haar kennelijk eenvoudig kan vinden. De rechtbank is daarom van oordeel dat het binnentreden in de woning onrechtmatig heeft plaatsgevonden.

Verder overweegt de rechtbank dat in het proces-verbaal niet is geconcretiseerd dat er sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Dat zij is uitgeprocedeerd en daarom een terugkeerverplichting had, had in het proces-verbaal moeten staan. De verbalisanten hoorden, zodra zij in de woning van de dochter waren, van de dochter dat haar moeder (en zus) in haar woning waren en dat zij illegaal zijn. Er ontstond dan ook pas door het onrechtmatige binnentreden een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Dat maakt de staandehouding ook onrechtmatig.

Deze onrechtmatigheid maakt de daaropvolgende inbewaringstelling eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. ... Het binnentreden in een woning is een inmenging van de overheid in de uitoefening van het in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Gelet op oa. het recht op bescherming tegen willekeurig optreden van de overheid, acht de rechtbank het algemeen belang van verweerder en de verklaring van eiseres dat zij niet terug wil naar haar land van herkomst van onvoldoende gewicht om de oplegging en de voortduring van de maatregel van bewaring in redelijkheid gerechtvaardigd te achten. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.

Rb den Haag NL18.13264, 26.7.18
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2018:9409