Rb: overheid beschermt niet tegen huiselijk geweld in Guinee

De vreemdeling is minderjarig en woonde sinds het overlijden van zijn ouders bij zijn oom en tante in Guinee. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij door zijn tante en haar kinderen werd mishandeld. De staatssecretaris acht dit geloofwaardig, maar stelt dat dit niet wil zeggen dat er sprake is van een reëel risico op ernstige schade. De vreemdeling voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte tegenwerpt dat hij bescherming van de autoriteiten in Guinee kan inroepen.

De rechtbank overweegt als volgt. In het ambtsbericht uit 2014 staat dat de heersende mening is dat het doen van aangifte geen zin heeft. De juridische sector is niet onafhankelijk en corrupt. Als de politie of gendarmerie in gebreke blijft, is het mogelijk direct naar de rechtbank te gaan. Maar ook daar is sprake van corruptie. Verder wordt de effectiviteit van de rechterlijke macht beperkt door o.a. een gebrek aan gekwalificeerde rechters, nepotisme en ethische vooroordelen. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris uit het ambtsbericht uit 2014 niet heeft mogen afleiden dat de vreemdeling in het algemeen bescherming van de autoriteiten of andere instanties kan krijgen tegen de mishandeling door zijn tante en haar kinderen. Uit het ambtsbericht blijkt niet dat er sprake is van een doeltreffend systeem. Dat er weeshuizen zijn in Guinee is onvoldoende, omdat de staatssecretaris niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze bescherming bieden tegen huiselijk geweld. Daarom hoeft de vreemdeling niet aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk of op voorhand zinloos is. De staatssecretaris heeft dit ten onrechte tegengeworpen. Beroep gegrond.

Rb Utrecht, NL19.6708, 18.4. 19