Rb: schadevergoeding ivm te lange detentie want te weinig uitzettingshandelingen in coronatijd

De vreemdeling heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld en daarbij verzocht om een schadevergoeding. De vreemdeling stelt dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend te werk is gegaan en dat het zicht op uitzetting ontbreekt.
De rechtbank overweegt als volgt. Dat het vertrekgesprek op 4 maart niet kon plaatsvinden vanwege het coronavirus, leidt niet tot de conclusie dat de staatssecretaris vanaf die datum onvoldoende voortvarend handelde. Het betreft namelijk een uitzonderlijke situatie waarin de samenleving momenteel verkeert zodat de staatssecretaris logischerwijs diende te onderzoeken in welke vorm de vertrekgesprekken doorgang konden vinden. Op 10 april 2020 heeft vervolgens telefonisch een vertrekgesprek plaatsgevonden. Er is niet gebleken dat de staatssecretaris daarna heeft onderzocht welk uitzettingstraject wordt ingeslagen, noch dat hij naast het houden van een vertrekgesprek op 5 juni 2020 overige uitzettingshandelingen heeft verricht. Er is daarom vanaf 11 april 2020 onvoldoende voortvarend gehandeld, waardoor de maatregel vanaf die datum onrechtmatig was.

Van de vreemdeling kan echter wel worden verwacht dat hij zelf maatregelen neemt om de geleden schade te voorkomen of te beperken, bijvoorbeeld door het instellen van een beroep waarbij hij de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming door de rechtbank kan laten toetsen en ook om schadevergoeding kan verzoeken. De schadevergoeding wordt gematigd met 50 procent, omdat de vreemdeling weigerachtig gedrag heeft vertoond en heeft nagelaten schadebeperkend te handelen, door niet eerder beroep in te stellen tegen de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Er wordt een schadevergoeding tot een bedrag van €2.760,- toegekend.

Beroep gegrond.
Rb Den Haag, NL20.12140, 10.7.20