Rb: schrijnend ivm langdurig verblijf sinds minderjarigheid; overheid mede schuld aan lange procedure

Twee Chileense zussen hebben zich in 2002 met hun moeder bij hun vader gevoegd toen zij 5 en 8 jaar oud waren. Zij hebben meerdere aanvragen gedaan welke niet hebben geleid tot een verblijfsvergunning. De zussen verblijven niet meer bij hun ouders, maar bij hun rechtmatig in Nederland verblijvende tante.

De rechtbank neemt een zelfstandig besluit. De procedure van eiseres I loopt al vanaf september 2015. Dat is een lange tijd, zeker voor een jongvolwassene met ernstige psychische problemen. Dat deze problemen in bepaalde mate samenhangen met de duur van de verblijfsprocedure acht de Rb niet uitgesloten. Daarvoor biedt het door eiseressen overgelegde rapport van de RUG aanknopingspunten. O.g.v. een overtuigende weergave van de situatie door eiseres II acht de Rb ook aannemelijk dat een en ander psychologische gevolgen voor eiseres II heeft. Eiseressen hebben dus een groot belang bij een definitieve beslissing in deze beroepsprocedures.

De SvJ&V heeft al drie keer een gebrekkige beslissing op bezwaar op het besluit van eiseres I genomen. Bij het laatste besluit is dat zelfs gepaard gegaan met het niet in acht nemen van een uitspraak van de Rb. Dat doet geen recht aan het gerechtvaardigde belang van eiseressen om uitsluitsel te krijgen over hun verblijfspositie. Het is niet opportuun om verweerder een vierde keer op het bezwaar te laten beslissen. Hoewel dit anders ligt bij de zaak van eiseres II, is het niet in het belang van eiseressen om voor de afdoeningswijze een onderscheid te maken tussen beide zaken. De feiten en omstandigheden van de zaken vertonen bovendien zoveel overlap dat ook om die reden een zelfde uitspraak kan worden gedaan. De band tussen eiseressen wijst erop dat beslissingen in beide zaken elkaar over en weer beïnvloeden. Verder bieden de feiten en omstandigheden voldoende grond om thans zelf tot verlening van de door hen aangevraagde vergunningen over te gaan. Bovendien is de ruimte die verweerder nog heeft om tot een andere belangenafweging te komen, zeer beperkt.

Vast staat dat er sprake is van zeer sterke banden met Nederland die voor het leeuwendeel zijn ontwikkeld gedurende de minderjarigheid van eiseressen. Dat dit tijdens onrechtmatig verblijf is geweest mag hen niet worden tegengeworpen. Voor zover dit tijdens meerderjarigheid heeft voortgeduurd is van belang dat eiseressen hebben meegewerkt aan hun vertrekplicht. Daarmee komt hun langdurig verblijf in Nederland in de sfeer van de verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid. In ieder geval kan niet worden volstaan met de tegenwerping dat de banden die eiseressen met Nederland hebben inherent zijn aan langdurig verblijf. De Nederlandse overheid heeft immers ook een verantwoordelijkheid bij het waarnemen van zijn belangen bij handhaving van de vreemdelingenwetgeving. De banden die eiseressen met Chili hebben zijn verder beperkt sinds hun komt naar Nederland niet terug zijn geweest. Dat zij een basisniveau van Spaans beheersen en familie in Chili hebben, weegt niet op tegen de zeer sterke banden die zij met Nederland hebben. De belangenafweging dient in het voordeel van eiseressen uit te vallen.

Beroepen gegrond; verleent aan eiseressen verblijfsvergunningen onder de beperking 'humanitair niet-tijdelijk' met als duur vijf jaren, m.i.v. datum van deze uitspraak.

VK Rb Den Haag zp Amsterdam, AWB 18/6967, AWB 18/6968, AWB 18/4642, AWB 18/3286, 22.2.19