Rb: voor verblijf bij EU-burger is geen 6mnd samenwonen verplicht, inreis met faciliterend visum

Deze zaak gaat over een partner die wil inreizen naar zijn EU-burger in NL. De IND had de aanvraag afgewezen omdat ze niet 6mnd samenwoonden. 

1. Zoals verweerder ook zelf erkent in het verweerschrift kan niet enkel worden aangenomen dat sprake is van een duurzame relatie die al ten minste zes maanden duurt wanneer de partners gedurende deze termijn een gezamenlijke huishouding voeren. In het unierecht wordt het begrip 'duurzame relatie' niet nader omschreven. Uit de Verblijfsrichtlijn, het beleid en de jurisprudentie van de Afdeling kan worden afgeleid dat ook in andere gevallen sprake kan zijn van een duurzame relatie, zoals in het geval van een lange afstandsrelatie of een lat-relatie, mits de relatie al ten minste zes maanden voortduurt en een en ander goed is onderbouwd (i.c. met overzicht dagelijkse telefoon-, Whatsapp, en Skypegesprekken, verklaring van vrienden en familieleden, foto's, tickets en hotelreserveringen sinds juni 2017 en het huwelijksaanzoek in maart 2018). Verweerder heeft dit in het onderhavige geval miskend. Door te verlangen dat eiser aantoont gedurende zes maanden met referente te hebben samengewoond, heeft verweerder het begrip 'duurzame relatie te restrictief uitgelegd. Verweerder dient de onderbouwde feiten en omstandigheden te betrekken bij het nieuw te nemen besluit. Beroep gegrond.

2. Voor het verstrekken van een faciliterend inreisvisum stelt verweerder dat onvoldoende vast is komen te staan dat eiser referente begeleidt, of zich bij haar voegt. De Rb oordeelt dat dit standpunt zonder nadere motivering onbegrijpelijk is. Het doel van het faciliterend visum is er immers bij uitstek in gelegen dat het gezinslid van een onderdaan van de Unie, die zelf onderdaan is van een derde land, in staat wordt gesteld zich bij deze onderdaan van de Unie te voegen, of hem of haar te begeleiden naar een lidstaat. Het is daarbij niet van belang of eiser samen met referente Nederland inreist, of zich op enig ander moment bij haar voegt. Ook dit beroep is gegrond.

Rb Haarlem, AWB 18/8398, 14.3.19