Rb: voor verblijf bij kleinkind is belangenafweging ipv ‘more than normal ties’ het criterium

In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:

“De IND neemt familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aan tussen een minderjarig kleinkind en zijn grootouder(s) als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden.”

De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat onvoldoende is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referente. De omstandigheden dat eiseres en referente hebben samengewoond, dat de emotionele band tussen hen sterker is geworden door het overlijden van de echtgenoot/vader en dat eiseres financieel ondersteund wordt door referente, maken nog niet dat er tussen hen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Eiseres heeft immers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de benodigde zorg niet door de andere kinderen in haar buurt geboden kan worden.

De rechtbank stelt evenwel vast dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft toegepast voor wat betreft de band tussen eiseres en haar kleinkind. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het kleinkind niet tot het kerngezin van eiseres behoort, zodat meer dan de normale emotionele banden vereist zijn voor het aannemen van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft overwogen, volgt uit de jurisprudentie van het EHRM dat voor het bestaan van familie- en gezinsleven tussen kleinkinderen en grootouders niet relevant is of meer dan de normale emotionele banden bestaan. Of familie- en gezinsleven bestaat is een kwestie van feitelijke aard en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Verweerder heeft dit beleid ten onrechte niet toegepast.

Aangezien uit de feiten en omstandigheden, waaronder het feit dat eiseres meerdere jaren met haar kleinkind heeft samengewoond in Libanon, volgt dat tussen hen hechte persoonlijke banden bestaan, heeft verweerder niet onderkend dat tussen eiseres en het kleinkind sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd, is verweerder gehouden om in dat kader een belangenafweging te maken, hetgeen verweerder heeft nagelaten. Het bestreden besluit is in dit opzicht niet deugdelijk gemotiveerd.

Het beroep is gegrond.
Rb Middelburg AWB 18 / 2482, 16.10.18
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2018:12416