Rb: wel Dublinoverdracht Frankrijk ondanks uitspraak EVRM over opvang

Uit de dossierstukken blijkt dat eiser in Frankrijk meerdere verzoeken om internationale bescherming heeft kunnen indienen, waarop ook een beslissing is genomen. Tevens heeft hij rechtsbijstand gehad en rechtsmiddelen kunnen instellen en heeft hij gedurende twee jaren opvang genoten. Verder heeft hij verklaard de gehele periode in Frankrijk medische zorg te hebben ontvangen. Ook uit de door eiser in beroep overgelegde stukken uit de Franse asielprocedure blijkt niet dat de Franse autoriteiten zich destijds niet aan hun internationale verplichtingen hebben gehouden.

Het arrest van het EHRM van 2 juli 2020 in de zaak N.H. e.a. tegen Frankrijk maakt het voorgaande niet anders. Dit arrest gaat over vier alleenstaande mannen, geen Dublinclaimanten, die in 2013 en 2014 asiel in Frankrijk wilden vragen. Tussen hun verzoek om geregistreerd te worden als asielzoeker en de daadwerkelijke registratie zat enkele maanden in plaats van de destijds geldende wettelijke termijn van vijftien dagen. In de tussengelegen periode konden de mannen geen aanspraak maken op opvang en andere verstrekkingen omdat zij niet de status hadden van asielzoeker. Het EHRM heeft geoordeeld dat die situatie, in drie van de vier gevallen, strijdig was met artikel 3 van het EVRM.

De situatie van eiser is echter niet vergelijkbaar met de situatie in de uitspraak van 2 juli 2020, alleen al omdat eiser een Dublinclaimant is en Frankrijk zich verantwoordelijk heeft gesteld voor het in behandeling nemen van zijn asielverzoek. De uitspraak betreft ook niet de actuele situatie in Frankrijk, maar gaat over de periode 2013-2015....

Verweerder heeft zich daarom met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Frankrijk de internationale verplichtingen nakomt. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Rb Zwolle NL20.11249, 3.9.20
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2020:8683