RvS: asielvergunning ingetrokken vanwege aanvraag paspoort, toeslagen terecht teruggevorderd

Uit de Wet op Toeslagen (Awir) volgt dat een vreemdeling zijn recht op toeslagen behoudt indien een periode van rechtmatig verblijf tijdens een procedure aansluit op een periode van rechtmatig verblijf met vergunning.

De aan [appellant] verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is met terugwerkende kracht ingetrokken, waardoor hij achteraf bezien vanaf die datum geen rechtmatig verblijf meer had.

In aansluiting op hetgeen de Afdeling eerder heeft overwogen, overweegt de Afdeling dat het woord ‘aansluitend’ niet zo strikt dient te worden uitgelegd dat die bepaling nimmer van toepassing kan zijn op een situatie waarin als gevolg van de intrekking van een verblijfs-vergunning met terugwerkende kracht tot een datum na de verleningsdatum, tussen twee perioden van rechtmatig verblijf een periode van onrechtmatig verblijf ontstaat. Dat kan ook het geval zijn indien laatstgenoemde periode niet van korte duur is. Voor de beoordeling of bij een tussenliggende periode van onrechtmatig verblijf artikel 9, eerste lid, van de Awir geacht moet worden van toepassing te zijn, heeft de Afdeling in de uitspraak van 29 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:828) op niet uitputtende wijze een aantal elementen opgesomd.

Anders dan in de situatie die ten grondslag lag aan de uitspraak van 29 maart 2017, bestaat in de situatie van [appellant] geen aanleiding voor het oordeel dat hij ten tijde van de toekenning van de toeslagen redelijkerwijs niet heeft kunnen begrijpen dat de huur- en zorgtoeslag ten onrechte werden verleend. Nu hem een asielvergunning was verleend, had hij kunnen begrijpen dat het zich uit eigen beweging wenden tot de Afghaanse autoriteiten om in het bezit te komen van een Afghaans paspoort en het twee keer afreizen naar zijn land van herkomst, gevolgen zou kunnen hebben voor zijn verblijfsrecht en zijn aanspraak op toeslagen. Hij had kunnen begrijpen dat het rechtmatig verblijf dat hij op basis van die vergunning had, door die gedragingen onzeker was geworden. Deze gedragingen hadden dan ook gevolgen voor de aanspraak van [appellant] op toeslagen.

Gezien het voorgaande heeft de Belastingdienst/Toeslagen terecht geen aanleiding gezien om de periode van onrechtmatig verblijf tussen de perioden van rechtmatig verblijf die [appellant] had op basis van artikel 8, aanhef en onder a en h, van de Vw 2000 aan te merken als ‘aansluitend’ in de zin van artikel 9, eerste lid, van de Awir.

Het betoog faalt.
RvS 201707806/1/A2 en 201802043/1/A2, 7.11.18
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2018:3603