RvS: bij OTS kind ivm achterlating geen 8EVRM-vergunning, mogelijk tijdelijke vergunning

De vreemdeling heeft gesteld dat haar dochter in een pleeggezin verblijft en dat zij een omgangsregeling heeft om haar dochter te bezoeken. Voorts heeft zij gesteld dat zij haar dochter als gevolg van de ondertoezichtstelling niet kan meenemen naar Marokko.

In de uitspraak van de kinderrechter is het volgende overwogen: "[De] kinderrechter [stelt] vast dat [de dochter] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De kinderrechter neemt hiertoe in aanmerking dat [de vreemdeling] heeft nagelaten in het belang van [de dochter] te handelen, door [de dochter] achter te laten in het asielzoekerscentrum, in een voor hen beiden vreemd land. Met [Nidos] is de kinderrechter van oordeel dat het noodzakelijk is dat duidelijk wordt of de handelswijze van [de vreemdeling] is veroorzaakt door stress en of - wanneer deze stress is afgenomen - er nadere zorgen zijn over de opvoedcapaciteiten van [de vreemdeling]. De kinderrechter gaat er vooralsnog van uit dat [de vreemdeling] de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de dochter] binnen de voor haar aanvaardbare termijn zelf kan dragen.

[De dochter] kan op dit moment niet bij [de vreemdeling] verblijven. De kinderrechter gaat er van uit dat op het moment dat er meer stabiliteit en rust is, [de vreemdeling en de dochter] weer samen kunnen zijn, zoals zowel [de vreemdeling als de dochter] aangeven erg graag te willen. De kinderrechter gaat er wel vanuit dat zo snel als mogelijk is wordt gewerkt aan thuisplaatsing van [de dochter] en dat verblijfsrechtelijke implicaties daarin een ondergeschikte rol spelen. […] Gelet op de te verwachten duur van de onzekerheid over [de] verblijfsstatus [van de vreemdeling], acht de kinderrechter de door de [Raad voor de Kinderbescherming] verzochte duur van de ondertoezichtstelling passend. De kinderrechter zal [de dochter] dan ook onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de kinderrechter ook van oordeel dat de uithuisplaatsing van [de dochter] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en de opvoeding […]. Dit verzoek zal op bovengenoemde gronden eveneens voor de verzochte periode van twaalf maanden worden toegewezen."

Uit deze stukken blijken de redenen voor de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing. Voorts blijkt daaruit dat deze maatregelen eraan in de weg staan dat de vreemdeling haar dochter meeneemt naar Marokko. Uit deze stukken volgt echter ook dat Nidos zich moet richten op het zo snel mogelijk terugplaatsen van de dochter bij de vreemdeling en dat de kinderrechter de duur van voormelde maatregelen heeft gebaseerd op de verwachte duur van de asielprocedure van de vreemdeling.

Gelet op het voorgaande heeft de vreemdeling niet gestaafd dat haar uitzetting in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Mede gelet op hetgeen de kinderrechter heeft overwogen, ligt het dan ook in de rede dat de vreemdeling Nidos vraagt een verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling in te dienen en dat de vreemdeling, indien nodig, gebruik maakt van het aanbod van de staatssecretaris om een legesvrije aanvraag in te dienen om haar wegens de ondertoezichtstelling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen.

RvS 201707944/1/V1, 14.3.18
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2018:879