RvS: geen bescherming tegen eerwraak mogelijk in Irak

De staatssecretaris stelt dat het asielrelaas geloofwaardig is, maar dat de problemen met zijn schoonfamilie onvoldoende zwaarwegend zijn. Volgens de staatssecretaris heeft de vreemdeling voor zijn vertrek uit Irak onvoldoende inspanningen verricht om de bescherming in te roepen van de Iraakse (hogere) autoriteiten of van zijn stam. Ter zitting heeft de staatssecretaris meer specifiek verwezen naar het algemeen ambtsbericht inzake Irak van 2016 en 2013, waaruit blijkt dat eermoord strafbaar is en strafrechtelijk wordt vervolgd.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris niet nader heeft aangegeven uit welke passages uit het ambtsbericht blijkt dat de vreemdeling de bescherming van de autoriteiten kan verkrijgen. Dat eermoord strafbaar is en strafrechtelijk wordt vervolgd biedt onvoldoende grond om vast te stellen dat de vreemdeling ten aanzien van de problemen met zijn schoonfamilie de bescherming van de autoriteiten kan worden geboden. Daarbij is van belang dat uit het landenbeleid volgt dat de IND voor de vreemdeling afkomstig uit Centraal en Zuid-frak in beginsel aanneemt dat het niet mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of Internationale organisaties in Centraal en Zuid-Irak. De staatssecretaris stelt dat dit beleid ziet op bescherming ten aanzien van oorlogsgeweld. Daarmee is niet gezegd dat het niet mogelijk is voor de autoriteiten om bescherming te bieden in "gewone" conflictsituaties. Dit zou ook blijken uit de woorden 'in beginsel' zoals opgenomen in dit beleid. De rechtbank oordeelt dat dit gemaakte onderscheid niet volgt uit het beleid. Ook anderszins zijn voor een dergelijk onderscheid geen aanknopingspunten te vinden.

Voor zover de staatssecretaris stelt dat de vreemdeling zich tot zijn stam kan wenden voor bescherming, oordeelt de rechtbank dat onvoldoende is gemotiveerd dat in het algemeen een stam een gelijke bescherming kan bieden als de autoriteiten. Uit die verwijzingen blijkt immers niet meer dan dat tribale geschil-beslechting voorkomt. Niet blijkt dat de bescherming van de tribale geschilbeslechting gelijkgesteld dient te worden met de bescherming van de autoriteiten. Reeds hierom is de motivering ontoereikend.

Rb. Den Haag, NL17.8385, 23.2.18
HB Staatssecretaris ongegrond: ABRvS, 201802473/1, 26.2.19