RvS: geen samenwoningsplicht voor verblijf bij partner

De staatssecretaris heeft de verblijfsvergunning bij partner ingetrokken, omdat de vreemdeling en referent, zonder dit aan de IND te melden, nooit hebben samengewoond. Ten tijde van de aanvraag was referent al gedetineerd in Duitsland. Als dit toen bij de staatssecretaris bekend was geweest, had hij de verblijfsvergunning niet verleend, omdat samenwonen vereist is voor het aannemen van een duurzame relatie….

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:455), valt uit de definitie van gezinshereniging in artikel 2, aanhef en onder d, van de Gezinsherenigingsrichtlijn niet op te maken dat om voor gezinshereniging in aanmerking te komen daadwerkelijk sprake moet zijn geweest van samenwoning. De vreemdeling betoogt terecht dat het verzwijgen van het feit dat zij en referent nooit hebben samengewoond, als zelfstandige intrekkingsgrond voor een verblijfsvergunning, in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn. Uit die richtlijn valt weliswaar af te leiden dat samenwonen een belangrijke factor is en het uitgangspunt bij gezinshereniging, maar niet dat het een zelfstandig vereiste is om daarvoor in aanmerking te kunnen komen. De omstandigheid dat de vreemdeling en referent hebben verzwegen dat zij nooit hebben samengewoond is op zichzelf niet voldoende voor de conclusie dat de staatssecretaris bij wetenschap van die omstandigheid de verblijfsvergunning niet zou hebben verleend.

De grief slaagt. Het hoger beroep is gegrond.
RvS 201906018/1/V1, 10.12.19
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2019:4132