RvS: geen vergunning bij NLse partner op grond van EU-recht, onvoldoende afhankelijk

De situatie dat de burger van de Unie zijn recht om op het grondgebied van de Unie te verblijven wordt ontzegd, doet zich voor als de burger van de Unie zodanig afhankelijk is van de burger van een derde land, dat hij als gevolg van de besluitvorming van een bestuursorgaan feitelijk wordt gedwongen met de burger van het derde land het grondgebied van de Unie te verlaten. Dit geldt niet alleen in situaties waarbij een minderjarige burger van de Unie betrokken is (zie het arrest Chavez-Vilchez), maar ook in uitzonderlijke situaties kan sprake zijn van een afhankelijkheidsrelatie met een meerderjarige burger van de Unie. Uitgangspunt daarbij is evenwel dat meerderjarigen in beginsel in staat zijn om onafhankelijk van hun familieleden een leven te leiden.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft in dit geval op goede gronden aangenomen dat [partner] aan artikel 20 van het VWEU geen rechten kan ontlenen. Daarbij is van belang dat de staatssecretaris reeds eerder had geoordeeld dat [partner] een dergelijk recht niet toekomt. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan in een dergelijke situatie aanleiding bestaan om hierop een uitzondering te maken. Deze doen zich hier niet voor. Het betoog faalt.

RvS 201709258/1/A2, 5.9.18
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2018:2929