RvS: inkomensvereiste bij wajong

 

De Wajong kent een andere systematiek dan de WIA.

De WIA bestaat uit twee regelingen: de regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (hierna: de IVA) en de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (hierna: de WGA). Volwassenen die medisch geen zicht op herstel of een geringe kans op herstel van hun ziekte of aandoening hebben en meer dan 80% arbeidsongeschikt zijn, worden aangemerkt als personen die weinig tot geen arbeidsmogelijkheden hebben en stromen als zijnde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt de IVA in. Volwassenen die niet volledig (35-80%) of wel volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt zijn omdat zij kans op herstel hebben, worden aangemerkt als personen die nog arbeidsmogelijkheden hebben en stromen de WGA in.

Onder de Wet Wajong 2010 stromen volledig en blijvend arbeidsongeschikte jongeren, indien zij geen perspectief hebben om op termijn loonvormende arbeid te verrichten, de zogenoemde uitkeringsregeling in. Zij ontvangen een uitkering en worden door het UWV als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt beoordeeld, omdat er duurzaam geen arbeidsvermogen aanwezig wordt geacht. Deze categorie is in verregaande mate vergelijkbaar met IVA-uitkeringsgerechtigden.

Indien de jonggehandicapte niet volledig arbeidsongeschikt is, stroomt hij de zogenoemde werkregeling in. Ook jonggehandicapten die volledig arbeidsongeschikt zijn en een duurzame medische beperking hebben, kunnen echter de werkregeling instromen, indien het UWV van oordeel is dat zij perspectief hebben om arbeidsvermogen te ontwikkelen en het op termijn verrichten van loonvormende arbeid dus niet duurzaam is uitgesloten. De jonggehandicapte wordt in dat geval door het UWV, ook indien hij in een medisch stabiele situatie verkeert, waarin kans op herstel niet wordt aangenomen, niet als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt beoordeeld. In zoverre is deze categorie op een wezenlijk punt niet vergelijkbaar met WGA-uitkeringsgerechtigden, omdat, voor zover het om volledig arbeidsongeschikten gaat, bij een WGA-uitkering het UWV wel een reële kans op herstel aanneemt en de arbeidsongeschiktheid dus niet als duurzaam beoordeelt. De jongeren in de werkregeling ontvangen een geldelijke bijdrage, de zogeheten inkomensondersteuning, en/of arbeidsondersteuning, zoals werkaanbod, jobcoach, loondispensatie en werkplekvoorzieningen.

Een persoon die volledig arbeidsongeschikt is en in een medisch stabiele situatie verkeert zal derhalve onder de WIA door het UWV wel als duurzaam arbeidsongeschikt worden aangemerkt, maar onder de Wet Wajong 2010 niet.

De gedachte achter de werkregeling is dat de jonggehandicapte rond zijn 18e jaar nog volop in ontwikkeling is. Voor de jongere, bij wie perspectief op het verrichten van loonvormde arbeid aanwezig wordt geacht, stelt het UWV een zogeheten participatieplan op. In het participatieplan is vastgelegd in welke vorm de arbeidsondersteuning wordt gegoten. Indien de jonggehandicapte toch geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie kan ontwikkelen, wordt hij alsnog als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt beoordeeld en stroomt hij alsnog de uitkeringsregeling in. Deze definitieve herbeoordeling van de resterende verdiencapaciteit zal uiterlijk plaatsvinden als de jonggehandicapte de leeftijd van 27 jaar heeft bereikt en ten minste zeven jaar recht op arbeidsondersteuning heeft gehad, aldus de wetsgeschiedenis.

Een jongere kan rechtsmiddelen aanwenden tegen het besluit van het UWV en daarmee alsnog als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt worden aangemerkt, maar dan verliest die jongere het recht op arbeidsondersteuning. De staatssecretaris kan dat niet van een jongere verlangen, omdat hij dan in een nadeliger positie komt, omdat hij immers zijn recht op arbeidsondersteuning verliest.

De staatssecretaris heeft ter zitting bij de Afdeling desgevraagd naar voren gebracht dat het niet de bedoeling van het beleid is dat jonggehandicapten die onder de werkregeling vallen tot in lengte van dagen gezinshereniging in Nederland wordt onthouden. In één zaak heeft hij alsnog gezinshereniging toegestaan. In die zaak was het UWV niet in staat invulling te geven aan een participatieplan, omdat betrokkene wegens haar specifieke situatie geen reële kandidaat was voor de arbeidsmarkt en re-integratie en naar verwachting was aangewezen op dagbesteding. Gelet hierop was volgens de staatssecretaris in die zaak de afstand tot de arbeidsmarkt zo groot dat hij, anders dan in de voorliggende zaak, heeft geconcludeerd dat handelen overeenkomstig het vrijstellingsbeleid onevenredig is in verhouding tot de met dat beleid te dienen doelen.

De Afdeling ziet in hetgeen hierboven is overwogen aanleiding om van de staatssecretaris te verlangen dat hij, ook in gevallen waarin het UWV in staat is geweest een participatieplan op te stellen, nader onderzoek verricht en zich ervan vergewist of en in hoeverre het desbetreffende participatieplan tot arbeidsparticipatie heeft geleid. Op basis van de resultaten van dat onderzoek en aan de hand van de specifieke omstandigheden van elk geval, waaronder de reële kans om binnen een redelijke termijn aan het middelenvereiste te voldoen, is het aan de staatssecretaris om een besluit nemen.

Het lag op de weg van de staatssecretaris om bij zijn onderzoek naar de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden bij het UWV informatie in te winnen over de uitvoering die is gegeven aan het participatieplan en daarbij de specifieke omstandigheden van dit geval te betrekken. De staatssecretaris heeft dat niet gedaan.

De grief slaagt in zoverre.
Het hoger beroep is gegrond.
RvS 201707830/1/V1, 17.10.18
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2018:3405
idem RvS 201706876/1/V1, 17.10.18
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2018:3407