RvS: terecht beeindiging A’damse BBB-voorziening voor bepaalde groepen, gemeentelijk beleid

Gebleken is dat het college het beleid over de BBB-voorziening per 27 september 2017 heeft aangescherpt door voortaan een aantal categorieën uitgeprocedeerde asielzoekers van opvang uit te sluiten. Een van deze categorieën is de groep vreemdelingen die afkomstig zijn uit een zogeheten veilig land. Indien het betrokken land van herkomst op de lijst van veilige landen staat, wordt niet langer aan de gestelde vereisten voldaan en moet de desbetreffende vreemdeling de BBB-voorziening verlaten. Dit beleid geldt volgens het college niet alleen voor de instroom, maar ook voor alle in de BBB-voorziening verblijvende vreemdelingen ongeacht of het om de 17-uursopvang dan wel de 24-uursopvang gaat.

Ter toelichting heeft het college in een nader stuk van 23 november 2018 en ter zitting naar voren gebracht dat inmiddels alle vreemdelingen afkomstig uit een veilig land de BBB-voorziening hebben verlaten, onder wie de vreemdeling, en dat hun een eenmalig aanbod is gedaan voor een begeleidingstraject van maximaal drie maanden. Deze begeleiding is gericht op terugkeer. Gedurende deze periode mogen betrokkenen in de BBB-voorziening verblijven. Na deze periode start een zogeheten beëindigingsprocedure. Deze periode bedraagt 20% van de verblijfsduur in de BBB-voorziening met een minimum van een maand en een maximum van drie maanden. Zo worden betrokkenen in de gelegenheid gesteld om een andere oplossing te vinden. Zodra zij uit de BBB-voorziening zijn vertrokken is er weer ruimte voor de personen voor wie die voorziening bedoeld is, namelijk uitgeprocedeerden die nergens anders opvang kunnen krijgen, aldus het college.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1783, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college niet op basis van enige internationale of wettelijke verplichting gehouden is aan niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen opvang in de BBB-voorziening te verschaffen. Het beleid betreffende die voorziening moet dan ook worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid.
De Afdeling acht het beleid over de BBB-voorziening, daaronder begrepen de onder 3.1. weergeven aanscherping van dit beleid, niet kennelijk onredelijk. Daarbij acht de Afdeling van belang dat het college samen met de aankondiging van de feitelijke beëindiging van de opvang in de BBB-voorziening de desbetreffende vreemdeling een eenmalig aanbod doet gebruik te maken van een begeleidingstraject en een gewenningsperiode gericht op de beëindiging van de BBB-voorziening. Dat de vreemdeling het aanbod tot terugkeerbegeleiding niet heeft geaccepteerd, heeft het college voor zijn rekening kunnen laten. Dat het college bij beëindiging van de opvang van de BBB-voorziening voor de categorie vreemdelingen uit een veilig land in beginsel geen uitzondering maakt voor medisch kwetsbare personen acht de Afdeling niet onredelijk. Het college is immers niet gehouden voor een uitgeprocedeerde vreemdeling die binnen de gemeentegrens verblijft de opvang in de BBB-voorziening beschikbaar te houden, gezien het onverplichte karakter van die opvang. Dat geldt dus ook voor medisch kwetsbare personen binnen de categorie vreemdelingen afkomstig uit een veilig land. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat het college niet ten onrechte geen aanleiding heeft gezien de medische situatie van de vreemdeling aan de GGD voor te leggen.
De grieven falen in zoverre.
Het hoger beroep is ongegrond.

RvS 201804212/1/V1, 21.2.19
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2019:465

idem kwetsbare veiligelanders RvS 201804708/1/V1, 21.2.19
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2019:464

idem Dublinclaimanten: RvS 201807656/1/V1, 21.2.19
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2019:572