RvS: voor intrekken partnervergunning bij openbare orde problemen voldoet individuele toets

In deze uitspraak is de vraag aan de orde welke vereisten volgens het arrest G.S. gelden voor de intrekking of weigering van verlenging van een verblijfstitel van een gezinslid om redenen van openbare orde, als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.

Gelet op de overwegingen van het Hof, betoogt de vreemdeling in hoger beroep tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat bij de intrekking of weigering van verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfstitel van een gezinslid om redenen van openbare orde, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn moet worden beoordeeld of de persoonlijke gedragingen van de desbetreffende vreemdeling een daadwerkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Daarnaast voert de vreemdeling in reactie op het arrest G.S. tevergeefs aan dat niet wordt voldaan aan de vereisten waaronder volgens het Hof een verblijfstitel van een gezinslid kan worden ingetrokken of verlenging van de geldigheidsduur daarvan kan worden geweigerd om redenen van openbare orde. Uit het arrest G.S. volgt dat artikel 6, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn zich niet verzet tegen toepassing van de glijdende schaal, zolang uit de motivering van de beslissing van de staatssecretaris blijkt dat is voldaan aan het evenredigheidsbeginsel en dat de staatssecretaris daarbij een individuele beoordeling heeft verricht, bedoeld in artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn.

De staatssecretaris heeft deugdelijk gemotiveerd dat aan het in punt 64 van het arrest G.S. vermelde evenredigheidsbeginsel is voldaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris in de besluiten in aanmerking heeft genomen dat de vreemdeling is veroordeeld voor betrokkenheid bij smokkel van harddrugs, bestaande uit meerdere drugstransporten, en daarbij heeft gemotiveerd dat dat strafbare feit een bijzonder ernstig karakter heeft wegens de verwoestende invloed van drugs op de samenleving. Dat de staatssecretaris die motivering heeft gegeven bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM en niet in het kader van de Gezinsherenigingsrichtlijn, neemt niet weg dat de inhoud van die motivering deugdelijk is. Daarnaast is de staatssecretaris in de besluiten in het kader van artikel 8 van het EVRM ingegaan op de aard en hechtheid van de gezinsband en de duur van het verblijf van de vreemdeling, alsmede het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met het land van herkomst. De staatssecretaris heeft daarmee een individuele beoordeling in de zin van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn gemaakt, bedoeld in punt 68 van het arrest G.S. De vreemdeling voert in reactie op dat arrest niet aan welke omstandigheden de staatssecretaris daarbij niet zou hebben betrokken waardoor die individuele beoordeling niet zou voldoen aan artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn.

De grief faalt. Het hoger beroep is gegrond.
RvS 201701883/2/V1, 2.9.20
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2020:2068