CRvB: recht op WMO-opvang in 2013, ivm kwetsbaarheid

Appellante behoort tot de categorie kwetsbare personen die gezien art. 8 EVRM in het bijzonder recht hebben op bescherming. Uit de medische stukken komt naar voren dat haar fysieke en psychische gezondheid substantieel wordt bedreigd als zij verstoken blijft van opvang en dat zij lijdt aan een depressie en PTSS. De psychiater heeft vermeld dat het noodzakelijk is dat appellante i.h.k.v. haar behandeling beschikt over een vast dak boven haar hoofd en een eigen kamer. Indien zij niet hierover kan beschikken, brengt dit haar gezondheid ernstig in gevaar en wordt niet uitgesloten dat zij besluit om uit het leven te stappen. Appellante heeft vanaf 31 mei 2013 wisselend bij vrienden en kennissen verbleven. Het ontbreken van structureel onderdak moet i.c. worden aangemerkt als levensbedreigend. Onder deze zeer uitzonderlijke omstandigheden geeft de weigering van maatschappelijke opvang geen blijk van een “fair balance” tussen de publieke belangen bij de weigering en de belangen van appellante. Het college had haar vanaf 31 mei 2013 moeten toelaten tot de opvang.

Vanaf 18 juli 2013 is appellante opgevangen door het COa. Deze opvang is een aan maatschappelijke opvang voorliggende voorziening. Het college was daarom vanaf 18 juli 2013 niet meer gehouden appellante toe te laten tot de maatschappelijke opvang.

Hoger beroep appellante gegrond; beroepen gegrond.
CRvB, 14/3246, 14/5003 WMO , 4.5.16
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CRVB:2016:1886