HvJ EU: rechtbank moet gronden bewaring zelf aanvullen

De hoofdvraag van deze prejudiciële vragen is of een nationale rechter bij zijn toetsing van de rechtmatigheid van de inbewaringstelling of van de voortduring van bewaring van een derdelander kan worden beperkt door een nationale procedureregel die hem belet om rekening te houden met door de vreemdeling niet aangevoerde rechtsgronden of argumenten, en dus ambtshalve de voorwaarden kan of zelfs moet toetsen.

Het Hof overweegt als volgt. Wanneer niet blijkt dat is voldaan aan de voorgenoemde artikelen uit het Unierecht, die de voorwaarden voor de rechtmatigheid van de bewaring vaststellen, moet de vreemdeling onmiddellijk worden vrijgelaten. Dit geldt met name wanneer wordt vastgesteld dat de terugkeerprocedure, de behandeling van het verzoek om internationale bescherming of de overdracht niet langer voortvarend wordt uitgevoerd. Volgens deze bepalingen, die een concrete invulling geven aan het in artikel 47 Handvest gewaarborgde recht op effectieve rechterlijke bescherming, moet elke lidstaat, wanneer een administratieve autoriteit de inbewaringstelling heeft gelast, ambtshalve of op verzoek van de betrokkene voorzien in een ‘spoedige’ rechterlijke toetsing van de rechtmatigheid van de bewaring. De periodieke toetsing moet ‘met redelijke tussenpozen’ plaatsvinden en betrekking hebben op de vraag of nog steeds voldaan is aan de voorwaarden voor rechtmatigheid van de bewaring. Aangezien de Uniewetgever vereist dat het toezicht op de naleving van de voorwaarden voor de rechtmatigheid van bewaring ‘met redelijke tussenpozen’ plaatsvindt, moet de bevoegde autoriteit dat toezicht ambtshalve uitoefenen, ook als de vreemdeling daar niet om verzoekt. De bevoegde rechterlijke autoriteit moet rekening houden met alle haar ter kennis gebrachte, met name feitelijke, omstandigheden en op basis daarvan, in voorkomend geval, de niet-naleving van een uit het Unierecht voortvloeiende rechtmatigheidsvoorwaarde moet vaststellen, ook al heeft de vreemdeling daar niet op gewezen.

HvJEU C, B en X t. Nederland C-704/20 en C-39/21, 8.11.22
https://curia.europa.eu/juris/liste.jsf?num=C-704/20