Rb: afweging verblijf bij partner bij oud strafblad

In de uitspraak van 12 december 2019 in de zaak G.S. en V.G. (ECLI:EU:C:2019:1072) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie geoordeeld dat bij het tegenwerpen van de openbare orde in gevallen waarin de Richtlijn 2003/86/EG (Gezinsherenigingsrichtlijn) van toepassing is, niet vereist is dat wordt vastgesteld dat de persoonlijke gedragingen van de vreemdeling een daadwerkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen, maar dat wel een individuele beoordeling aan de hand van het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel moet plaatsvinden waarbij rekening wordt gehouden met de aspecten zoals benoemd in artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn.

Niet in geschil is dat eiser in 2010 voor het misdrijf wederspannigheid is veroordeeld tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf en dat hij in 2012 onder meer is veroordeeld voor het misdrijf rijden onder invloed. Eiser is verder in 2012 veroordeeld voor het misdrijf vernieling en de overtreding rijden zonder rijbewijs. Daarnaast is eiser in 2011 en 2012 gedagvaard vanwege verdenking van, opnieuw, rijden zonder rijbewijs en rijden onder invloed.

Eiser voert aan dat het onverkort vasthouden aan het beleid in zijn geval leidt tot onevenredige consequenties. Er is sprake van gezinsleven met referente. Het is onredelijk om de uitoefening van het gezinsleven vanwege relatief geringe strafbare feiten die lang geleden zijn gepleegd, levenslang onmogelijk te maken.

De rechtbank oordeelt dat verweerder een toets aan het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel had moeten verrichten die in ieder geval rekening houdt met de vraag in hoeverre het nog evenredig is om de veroordelingen in 2010 en 2012 vanwege eerder gepleegde strafbare feiten in 2021 nog tegen te werpen. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verweerder niet heeft onderkend dat eiser in de periode 2012 tot 2016 nog in Nederland verbleef, maar geen strafbare feiten meer heeft gepleegd.

Rb Middelburg AWB 20/2931, 10.6.21
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2021:6215