Rb: DT&V moet inzicht geven in mogelijkheid overdracht zieke vrouw naar Armenië

De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van 7 februari 2020. Verweerder heeft in dit kader de opdracht gekregen om concreet inzicht te geven waarom de DT&V in de periode van 9 april 2013 tot 17 oktober 2016 de uitzetting van eiseres niet heeft geregeld. Daarbij heeft de rechtbank nadrukkelijk geoordeeld dat gesteld noch gebleken is dat de DT&V door toedoen of nalaten van eiseres er niet aan toe is gekomen om de overdracht regelen. Desondanks blijft verweerder in het bestreden besluit vasthouden aan de vaste rechtspraak en de handelwijze van eiseres.

Verder heeft verweerder ter zitting verklaard dat na de uitspraak van 7 februari 2020 geen contact is opgenomen met de kliniek Avan. Verweerder is pas van plan contact op te nemen met de kliniek als eiseres daadwerkelijk wordt overgedragen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder nog steeds niet inzichtelijk heeft gemaakt of de fysieke overdracht van eiseres feitelijk mogelijk is.

Het vermoeden van de rechtbank in de uitspraak van 7 februari 2020 dat de fysieke overdracht feitelijk niet mogelijk is, wordt evenmin weerlegd met de notitie van de DT&V. Deze notitie geeft voomamelijk inzicht in het handelen van eiseres, maar in de uitspraak van 7 februari 2020 is - als gezegd - al een oordeel gegeven over de houding van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit (opnieuw) niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt.

Uit het voorgaande volgt dat het bestreden bestuit niet deugdelijk is gemotiveerd.
Rb Utrecht AWB 20/5643 en AWB 20/5644, 17.2.21
vovo stas afgewezen: ABRvS 202101955/2/V3, 28.4.21
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2021:886