Rb: geen Dublinoverdracht Polen voor lesbische vrouw

De staatssecretaris heeft de aanvraag niet in behandeling genomen omdat Polen daarvoor verantwoordelijk is. Polen heeft het overnameverzoek aanvaard.  (...)

De rechtbank volgt de vreemdeling in haar standpunt dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen minstens ernstig onder druk staat. Deze vaststelling brengt echter niet met zich dat alleen hierom al geoordeeld zou moeten worden dat sprake is van een dusdanig ernstige tekortkoming van de asielprocedure dat gevreesd moet worden dat eiseres een reëel risico zal lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling of dat overdracht aan Polen anderszins uitgesloten moet worden geacht. Gelet op Afdelingsuitspraak ECLI:NL:RVS:2019:282, naar aanleiding van het L.M.-arrest (ECLI:EU:2018:586) kan in het vreemdelingenrecht alleen in het geval van bijkomende, uitzonderlijke omstandigheden niet langer worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

De rechtbank stelt vast dat uit de overgelegde stukken volgt dat er grote zorgen zijn over de vraag of de universele mensenrechten van leden van de LHBTI-gemeenschap in Polen nog wel worden gerespecteerd. Deze grote zorgen maken dat er aanknopingspunten zijn voor de stelling dat de vreemdeling vanwege haar seksuele geaardheid en het gegeven dat haar seksuele geaardheid de inhoud is van haar asielrelaas, een reëel gevaar loopt dat haar grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en in het verlengde daarvan een reëel risico zal lopen op schending van artikel 4 EU-Handvest en artikel 3 EVRM. Het persoonlijk relaas van eiseres biedt bovendien aanknopingspunten voor de juistheid van deze stelling. De staatssecretaris heeft dit onvoldoende onderkend.

Beroep gegrond.
Rb Groningen, NL21.1431, 28.4.21