Rb: geen opvang terminale kankerpatiënte tussen oude en nieuwe art-64, CAK regeling voldoet

Het gaat in deze procedure om de vraag of de bijzondere omstandigheid van een acute medische noodsituatie zich voordoet bij uitblijven van onmiddellijke behandeling.

De rechtbank is van oordeel dat dat in het geval van eiseres niet is uit te sluiten. Volgens de rechtbank is niet onaannemelijk dat eiseres (nog steeds) in een acute medische noodsituatie zou komen wanneer onmiddellijke behandeling achterwege blijft. Dit is echter op zichzelf onvoldoende reden om te oordelen dat het COa de verstrekkingen moet voortzetten, gelet op het hierna volgende.

Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de door eiseres genoemde kosten (voor stomazakjes en ambulancevervoer) niet vallen onder een voorziening zoals bedoeld in artikel 10 van de Vw. Dit maakt dat de rechtbank niet anders kan concluderen dan dat eiseres ook zonder de verstrekkingen van het COa de benodigde zorg kan krijgen en dat zij niet onder de bijzondere uitzonderingssituatie valt waarin verweerder is gehouden om de verstrekkingen niet te beëindigen.

De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar stelling dat verweerder op grond van werkinstructie 2018/16 gehouden zou zijn om de verstrekkingen te continueren. Eiseres heeft gewezen op pagina 14, waar het volgende staat vermeld: “Het komt in de praktijk voor dat het legaal verblijfsrecht van vreemdelingen die al in de COA opvang verblijven, eindigt, voordat er een nieuw verblijfsrecht ontstaat als gevolg van een nieuw art.64 verzoek of bijvoorbeeld een aanvraag voor een VVR Medisch. Strikt genomen zal COA de opvang voor de zieke vreemdeling moeten beëindigen. Mocht BMA constateren dat er nog steeds sprake is van een medische noodsituatie en er op grond daarvan binnen afzienbare tijd weer een verblijfsrecht ontstaat, dan heeft het de voorkeur dat de vreemdeling voor de tussenperiode door COA niet uit de opvang wordt gezet.”

De rechtbank volgt verweerder in zijn lezing van de werkinstructie, namelijk dat op het moment dat het BMA in de artikel 64 Vw-procedure (weer) vaststelt dat er sprake is van een medische noodsituatie, maar de daarop betrekking hebbende beslissing nog niet is genomen, ervoor gekozen kan worden om de opvang of verstrekkingen - uit praktische overwegingen - te continueren. In het geval van eiseres is echter op dit moment nog niet duidelijk wat het oordeel van het BMA zal zijn. De stelling van eiseres ter zitting dat het alleen maar slechter met haar is gegaan sinds het vorige BMA-advies is niet met stukken door haar onderbouwd. De rechtbank begrijpt dat dit lastig is voor eiseres, ook omdat zij recent van huisarts is gewisseld, maar vindt toch dat het op de weg van eiseres ligt om deze stelling te onderbouwen. Als zij hierin slaagt en als het BMA haar lezing dat er nog steeds sprake is van een medische noodsituatie bij uitblijven van een behandeling ook onderschrijft, kan het COa, eventueel met toepassing van werkinstructie 2018/16, de verstrekkingen weer gaan verlenen. In de tussentijd zal eiseres eventueel toch een beroep moeten doen op haar familieleden, als zij met kosten wordt geconfronteerd die niet (volledig) worden vergoed.

Rb Utrecht AWB 22/156, 22.4.22
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2022:11892