Rb: geen zicht op uitzetting naar Suriname, overheid werkt niet mee

Uit de voortgangsgegevens blijkt dat de aanvraag voor een lp al sinds 28 februari 2017 in behandeling is bij de Surinaamse autoriteiten. Verweerder heeft naar aanleiding van die aanvraag gedurende thans drie jaar en drie maanden in totaal 61 keer gerappelleerd, zonder dat daar een reactie op is gekomen van de Surinaamse autoriteiten.

Verweerder heeft gesteld dat blijkens de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 2 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2672) altijd sprake is van een redelijk vooruitzicht op verwijdering als een vreemdeling niet meewerkt. Het door verweerder met een beroep op nationale jurisprudentie verdedigde standpunt brengt met zich dat aan een vreemdeling die aangeeft niet uit Nederland te willen vertrekken, bewaring zou kunnen worden opgelegd ook als ieder vooruitzicht op verwijdering binnen een redelijke termijn ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat dit in strijd is met het bepaalde in Richtlijn 2008/115/EG (Terugkeerrichtlijn). Zij wijst erop dat verwijdering een gedwongen vertrek impliceert, geen vrijwillig vertrek. Bij verwijdering is dus per definitie sprake van geen of onvoldoende medewerking van de vreemdeling.

Hoewel de rechtbank aanneemt dat eiser niet meewerkt aan zijn vertrek, moet zij dus toetsen of bij aanvang van de thans aan eiser opgelegde maatregel van bewaring een redelijk vooruitzicht bestond op verwijdering, dat is een gedwongen vertrek, binnen een redelijke termijn. Het is niet goed mogelijk in het algemeen te zeggen wat de maximale, nog redelijk te achten termijn is waarbinnen het gedongen vertrek naar verwachting moet kunnen worden geëffectueerd.

De rechtbank is van oordeel dat, in het geval van eiser, verweerder bij aanvang van de bewaring in redelijkheid niet heeft kunnen aannemen dat het gedwongen vertrek binnen een redelijke termijn te verwachten was. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking, dat verwijdering naar Suriname de enige in aanmerking komende optie is, dat eiser heeft meegewerkt aan een presentatie in persoon, dat verweerder al 61 keer heeft gerappelleerd, dat sinds de presentatie gedurende 39 maanden door verweerder niets meer is vernomen van de Surinaamse autoriteiten en dat verweerder niet heeft gesteld dat in de genoemde omstandigheden ook maar het geringste is veranderd of zou kunnen veranderen.

Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
Rb Zwolle NL20.14908, 14.8.20
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2020:7991