Rb: huiselijk geweld Iran kan vluchtgrond zijn, geen bescherming door overheid

De vreemdeling heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij door haar echtgenoot werd mishandeld en verkracht, zij een buitenechtelijke relatie had en hiervan problemen heeft ondervonden, .... De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen.

De staatssecretaris heeft niet ongeloofwaardig kunnen achten dat de vreemdeling een buitenechtelijke relatie had. De staatssecretaris heeft niet kunnen tegenwerpen dat de vreemdeling niet kan vertellen hoe vaak ze bij hem thuis is geweest aangezien ze meer dan een jaar een relatie hebben gehad. De verschillende verklaringen over de foto’s en filmpjes acht de rechtbank niet tegenstrijdig. De ongeloofwaardigheid van de buitenechtelijke relatie is onvoldoende gemotiveerd.

De staatssecretaris heeft ook niet in redelijkheid ongeloofwaardig kunnen achten dat de vreemdeling als afvallige van de islam is aan te merken. Zonder nadere toelichting van de staatssecretaris valt niet in te zien waarom iemand die nooit in de islam heeft geloofd, niet op een latere leeftijd nog een aversie tegen de islam kan ontwikkelen. Dit geldt des te meer omdat de staatssecretaris wel geloofwaardig acht dat de vreemdeling onder het mom van de regels van de islam is verkracht en mishandeld en zich onderdrukt heeft gevoeld door de regels die aan vrouwen voorschrijven om zich op een bepaalde manier te gedragen.

Uit de algemene ambtsberichten over Iran blijkt dat onder meer seksueel geweld binnen het huwelijk niet strafbaar is en dat er ook geen wet is die huiselijk geweld verbiedt. Met de enkele stelling dat aangifte tegen huiselijk geweld in Iran mogelijk is, is onvoldoende gemotiveerd dat er door de autoriteiten in Iran in het algemeen bescherming wordt geboden tegen huiselijk geweld. 

Beroep gegrond.
Rb Amsterdam, NL21.4245, 23.4.21