Rb: over wijze van aanvraag schrijnende omstandigheden in de loop van een eerste asielprocedure

De vreemdeling heeft de staatssecretaris verzocht om ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning vanwege schrijnende omstandigheden. Hij  heeft ook een vergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ gevraagd. Tenslotte heeft hij ook een asielaanvraag vanwege schrijnende omstandigheden ingediend. Al deze verzoeken zijn afgewezen, er is bezwaar gemaakt of beroep ingesteld, en een voorlopige voorziening gevraagd. De kern van het geschil draait om de vraag of en zo ja in welke procedure de staatssecretaris inhoudelijk had moeten toetsen of de vreemdeling in aanmerking kan komen voor een vergunning vanwege schrijnende omstandigheden.

De rechtbank ziet in het betoog van de vreemdeling aanleiding om artikel 3.6ba Vb exceptief te toetsen aan het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.

Uit de nota van toelichting blijkt dat het de bedoeling is dat een vreemdeling ook na het nemen van een asielbesluit een beroep kan doen op schrijnende omstandigheden. Er staan rechtsmiddelen open als dit resulteert in een afzonderlijk besluit. Naar het oordeel van de rechtbank zou dit moeten betekenen dat er een duidelijke procedure is voor de besluitvorming en rechtsbescherming. De door de staatssecretaris geschetste werkwijze (de Afdeling verzoeken te wachten met de behandeling van het hoger beroep in de asielprocedure om zo de schrijnende situatie aan de orde te stellen) is zo afwijkend van welke andere procedure dan ook dat de vreemdeling zich hiervan niet bewust hoeft te zijn. De staatssecretaris had deze werkwijze kenbaar moeten maken. Dat is niet gebeurd. Bovendien mag de vreemdeling erop vertrouwen dat indien hij tijdig een beroep heeft gedaan op schrijnende omstandigheden, er een behoorlijke procedure voor de besluitvorming en rechtsbescherming volgt. Uit deze overwegingen volgt dat niet is voldaan aan het duidelijkheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel en voor zover in de hoger beroepsfase een aanvraag wordt gedaan om een vergunning vanwege schrijnende omstandigheden, is artikel 3.6ba Vb dan ook in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

Er is ook strijd met het evenredigheidsbeginsel omdat niet blijkt dat het belang van een inhoudelijk besluit te verkrijgen en de daarbij behorende rechtsbescherming bij de vaststelling van deze regeling niet is betrokken.

De passage uit artikel 3.6ba Vb "tot het moment waar op de beslissing op een eerste in Nederland ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of een eerste in Nederland ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onherroepelijk is" dient buiten toepassing te worden gelaten. De motivering van de weigering om een vergunning vanwege schrijnende omstandigheden te verstrekken is daarom niet deugdelijk.

Beroep gegrond.
Rb Amsterdam (MK), AWB 20/1023, AWB 20/7424 en AWB 20/7510 en AWB 20/5067 en AWB 20/6483, 2.2.21
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2021:2254