Rb: risico ivm kritiek op de islam in Irak

De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van de vreemdeling afgewezen omdat niet geloofd wordt dat hij als christen die zich negatief heeft uitgelaten over de islam is mishandeld. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld. Nadat dit beroep gegrond werd verklaard is de staatssecretaris in hoger beroep gegaan. Het hoger beroep werd gegrond verklaard en de zaak werd teruggewezen naar de rechtbank.

De rechtbank overweegt naar aanleiding van de Afdelingsuitspraaak dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de vreemdeling wisselend heeft verklaard over de persoon die meer informatie zou hebben over de drie personen die hem zouden hebben mishandeld. De staatssecretaris heeft terecht mogen stellen dat, gezien de functie die deze persoon volgens de vreemdeling had binnen het bedrijf waar zij werkten en het feit dat hij door deze functie informatie had over de daders, het opvallend is dat de vreemdeling bij deze persoon geen navraag heeft gedaan over de daders.

Dit laat echter onverlet dat niet in geschil is dat de vreemdeling vaak is beledigd en vernederd omdat hij christen is. De staatssecretaris had beter moeten motiveren waarom de gestelde mishandeling van de vreemdeling en de bedreiging met de dood niet geloofwaardig worden geacht en waarom hij geen vrees heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Dit geldt ook nu de staatsecretaris wel wordt gevolgd in het feit dat de vreemdeling ongeloofwaardig zou zijn in de stelling dat hij een jaar na de mishandeling door de Koerdische veiligheidsdienst in de gaten is gehouden.

Beroep gegrond.
Rb Haarlem, AWB 20/5837, 7.10.20