Rb: risico voor afvallige in Irak

De vreemdeling heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij afvallig moslim en atheïst is. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Hiertegen heeft de vreemdeling beroep ingesteld, wat niet-ontvankelijk is verklaard. Het verzet wat de vreemdeling hiertegen heeft ingesteld is gegrond verklaard.

Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het Algemeen ambtsbericht Irak uit 2019 en uit de door de vreemdeling overgelegde stukken dat alleen al het zijn van een afvallig moslim en atheïst in Irak problemen kan opleveren met familieleden, bevolking en milities. Uit de omstandigheid dat de vreemdeling gedurende tien jaren in Irak al geen praktiserend moslim meer was en daardoor geen zwaarwegende problemen heeft ondervonden volgt evenmin dat hij geen risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. De situatie is niet vergelijkbaar met het openlijk toegeven een afvallige en atheïst te zijn.

De rechtbank is van oordeel dat zonder nader feitelijk onderzoek van de staatssecretaris naar de situatie van afvallige moslims en atheïsten die terugkeren naar Irak niet op een deugdelijke wijze kan worden beoordeeld of sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden zoals benoemd in het Bahaddar-arrest.

Beroep gegrond.
Rb Zwolle, NL20.5439, 11.2.21