Rb: straf voor mensensmokkel door familieleden

De rb overweegt dat verdachte zich samen met zijn broer schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mensensmokkel. Bij de bepaling van de straf heeft de rb in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte en zijn broer hebben als Syrische vluchtelingen beiden een Nederlandse verblijfsvergunning gekregen en wonen al enige jaren in Nederland. Nadat twee verzoeken vanuit Nederland om gezinshereniging met hun ouders en eenzelfde verzoek met betrekking tot hun meerderjarige zus waren afgewezen, hebben verdachte en zijn broer met een zekere hardnekkigheid deze beslissingen naast zich neergelegd en hebben zij zich doelbewust ingezet om hun ouders en zus alsnog naar Nederland te krijgen met behulp van mensensmokkelaars.

Het beroep op de niet-strafbaarheid van verdachte vanwege handelen op ideële en humanitaire gronden is afgewezen. Door gesmokkelden is bij hun reis gebruik gemaakt van valse identiteitspapieren. Verdachte en zijn broer hebben, door het opsturen van foto's van gesmokkelden naar de smokkelaars ter plaatse ten behoeve van het regelen van die valse identiteitspapieren en door contact te onderhouden met de smokkelaars en betalingen te regelen, deze illegale gang van zaken gefaciliteerd. Verdachte heeft door zijn handelen het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegaal verblijf in en illegale toegang tot Nederland alsmede het vertrouwen dat in documenten als vorenbedoeld dient te kunnen worden gesteld, ondermijnd. Gelet hierop alsmede op de straffen die voor soortgelijke feiten door rechters plegen te worden opgelegd en het signaal dat daarvan uit het oogpunt van generale preventie dient uit te gaan, acht de rb de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel  gerechtvaardigd.

De rb heeft echter ook gelet op het lange tijdsverloop van de zaak en de omstandigheid en dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en bovendien dat zijn handelen op humanitaire motieven was gestoeld. De rb ziet daarin reden een gevangenisstraf in deels voorwaardelijke vorm op te leggen, gecombineerd met een taakstraf, één en ander als geëist door de OvJ.

De rb veroordeelt verdachte tot: een gevangenisstraf voor de duur van 182 dagen waavan180 dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht. Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, voor de duur van honderd uren. Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van vijftig dagen zal worden toegepast.

Rb Groningen (mk), 18/830221-19, 29.7.21
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNNE:2021:3309