Rb: toelating niet-biologische vader van NLs kind, afweging risico kind

Volgens het HvJ-EU in het arrest Chavez-Vilchez is het de afhankelijkheidsverhouding tussen de jonge burger van de Europese Unie en de onderdaan van het derde land aan wie een verblijfsrecht wordt geweigerd, die het nuttig effect van het burgerschap van de Europese Unie in het geding kan brengen, indien die afhankelijkheid ertoe zal leiden dat de burger van de Europese Unie als gevolg van die weigering gedwongen zal zijn niet enkel het grondgebied van de lidstaat waarvan hij de onderdaan is, maar eveneens het grondgebied van de Europese Unie als geheel te verlaten. Voor de beoordeling van het risico hiervan, moet worden bepaald welke ouder de daadwerkelijke zorg over het kind heeft en of er een daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding bestaat tussen het kind en de ouder die onderdaan is van een derde land.

Voor die beoordeling moeten, in het hogere belang van het kind, alle betrokken omstandigheden in de beschouwing worden betrokken, meer in het bijzonder de leeftijd van het kind, zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling, de mate van zijn affectieve relatie zowel met de ouder die burger van de Europese Unie is als met de ouder die onderdaan van een derde land is, evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan indien het van deze laatste ouder zou worden gescheiden.

De rechtbank overweegt dat de inhoud van de hiervoor aangehaalde stukken, niet kenbaar is betrokken in de motivering van verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met het overleggen van deze stukken aangetoond dat het vertrek van eiser en de scheiding tussen hem en referenten gevolgen zal hebben voor het evenwicht van referenten. Ook heeft eiser met deze stukken onderbouwd dat de lichamelijke en emotionele ontwikkeling van referenten kwetsbaar is en de mate van zijn affectieve relatie met referenten voldoende toegelicht. Dat verweerder dit in de besluitvorming heeft betrokken, is niet terug te lezen....

Daarbij komt dat niet blijkt dat verweerder in dit kader betrokken heeft dat de moeder van referenten een licht verstandelijke beperking heeft en naar voren heeft gebracht niet alleen voor de kinderen te kunnen en willen zorgen. De enkele stelling dat zij het wettelijk gezag heeft, de kinderen door haar met behulp van hulpverleningsinstanties verzorgd kunnen worden en dat de kinderen bij haar kunnen blijven wonen, is daarom onvoldoende voor de vaststelling van verweerder dat de door eiser gestelde afhankelijkheidsverhouding tussen hem en referenten afwezig is. Verweerder had immers alle omstandigheden in het hogere belang van referenten in zijn beoordeling moeten betrekken en heeft dat niet gedaan.

Anders dan verweerder, is de rechtbank van oordeel dat eiser met de overgelegde verklaringen van verschillende professionals voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat tussen hem en referenten een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat de kinderen genoopt zouden zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten indien aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd.

Beroep gegrond.
Rb Amsterdam AWB 20-4610 en 20-4611, 24.12.20
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2020:14204