Rb: voldoende zorg beschikbaar voor zoon met Down-syndroom in Irak

De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van zulke bijzondere en schrijnende omstandigheden dat er daarom een vergunning moet worden verleend. Verweerder heeft bij zijn beoordeling alle relevante omstandigheden uit het praktijkdocument betrokken: de medische omstandigheden van de zoon, de omstandigheden voor de zoon in Irak, de periode dat het gezin hier verblijft en het feit dat de dochter hier in Nederland naar school gaat. Verweerder heeft bij deze beoordeling mogen meenemen dat eiseres niet goed heeft onderbouwd waarom haar zoon vanwege het Syndroom van Down in Nederland moet blijven. Voor wat betreft zijn hartproblemen heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat haar zoon hiervoor niet geholpen kan worden in Irak. Verder heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat aan het verblijf van een jaar en het feit dat de dochter hier naar school gaat slechts beperkte waarde toekomt, omdat dit niet bijzonder is. De rechtbank is ook van oordeel dat verweerder geen onafhankelijk advies heeft hoeven vragen. Nu eiseres de situatie van haar zoon onvoldoende heeft onderbouwd, en verweerder de omstandigheden ook verder niet zodanig bijzonder heeft hoeven achten, heeft verweerder het niet noodzakelijk hoeven vinden om advies aan te vragen.

De beroepsgrond treft geen doel.
Rb Utrecht NL20.309, 19.8.20
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2020:11363