RvS: criteria identiteitsvaststelling derdelander voor verblijf bij EU-partner

Wat de vreemdeling in de enige grief aanvoert, gaat over een rechtsvraag die vergelijkbaar is met die die de Afdeling heeft beantwoord in haar uitspraak van 10 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:433, over de bewijsmaatstaf en het beoordelingskader voor de identiteit en nationaliteit van een derdelander die een beroep doet op het Chavez-Vilchez-arrest. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat als een vreemdeling geen geldig document voor grensoverschrijding of een geldig identiteitsbewijs heeft overgelegd om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen, hij zijn identiteit en nationaliteit met alle andere middelen, waaronder zijn verklaringen, aannemelijk kan maken. De staatssecretaris moet vervolgens beoordelen of die vreemdeling daarin is geslaagd. Daarbij moet hij alle door die vreemdeling aangedragen middelen afzonderlijk en in onderlinge samenhang kenbaar bezien. De staatssecretaris mag in dat verband - gemotiveerd - aan de aangedragen middelen een verschillende bewijswaarde toekennen en belang hechten aan verklaringen die een vreemdeling voor het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldig identiteitsbewijs heeft gegeven.

De Afdeling overweegt dat dezelfde bewijsmaatstaf en hetzelfde beoordelingskader gelden voor de identiteit en nationaliteit van een vreemdeling die als partner van een Unieburger, die gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrij verkeer, op grond van de Verblijfsrichtlijn een aanvraag voor verblijf indient. De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris een onjuiste bewijsmaatstaf en een onjuist beoordelingskader heeft gehanteerd en dat hij het besluit daarom ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Alleen al daarom slaagt de grief.

Het hoger beroep is gegrond.
RvS 202100988/1/V1, 30.5.22
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2022:1511