RvS: gezamenlijk verblijf in Spanje van Nederlander met partner beter onderzoeken (EU-route)

De vreemdeling betoogt dat het niet op voorhand vast stond dat het bezwaar niet tot een ander besluit zou kunnen leiden omdat zij met de vele ingebrachte documenten een begin van bewijs heeft geleverd dat zij met referent meer dan drie maanden in Spanje heeft gewoond.

De Afdeling concludeert dat de rechtbank geen recht heeft gedaan aan de door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden. Gelet op wat zij in de bezwaarfase over haar verblijf met referent in Spanje heeft aangevoerd, alle ingebrachte documenten waaronder salarisbetalingen en rekeningafschriften in samenhang bezien en de onduidelijkheid op welke Spaanse adressen zij al dan niet ingeschreven is geweest, kan niet op voorhand worden gezegd dat er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een ander oordeel dan vervat in het besluit. De rechtbank is dan ook tot een onjuiste slotsom gekomen over de hoorplicht in bezwaar.

De vreemdeling betoogt verder dat de overgelegde getuigenverklaring van een voormalige huisgenoot dient om de feitelijke woonsituatie van haar en referent aan te tonen, en meegewogen moet worden. De Afdeling oordeelt dat een getuigenverklaring niet iedere betekenis kan worden ontzegd als zij strookt met bewijsstukken met grotere bewijskracht.

Hoger beroep Staatssecretaris ongegrond, bevestigt uitspraak Rb.
RvS 202006427/1/V2, 17.8.21
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2021:1819