RvS: procedure tegen COA mogelijk bij beëindiging voorzieningen 1jr na afwijzen asielverzoek

De vreemdeling verblijft met zijn minderjarige zoon in een AZC. Op 26 augustus 2019 is de asielaanvraag van de vreemdeling buiten behandeling gesteld. Op 8 november 2019 kreeg de minderjarige zoon een asielvergunning. Vervolgens heeft de vreemdeling een aanvraag ingediend voor een reguliere verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn zoon. Op 10 november 2020 heeft het COa de vreemdeling via een e-mail meegedeeld dat het zijn verstrekkingen krachtens de Rva 2005 zal beëindigen. Deze uitspraak gaat over de vraag of de rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard om van het beroep hiertegen kennis te nemen.

Volgens bovengenoemde e-mail heeft het COa de vreemdeling bij hoge uitzondering de mogelijkheid geboden om bij zijn minderjarige zoon te verblijven in het AZC, om te voorkomen dat de zoon zonder gezaghebbende ouder op het AZC verblijft. Het COa heeft de verstrekkingen echter pas 14 maanden nadat het asielbesluit in rechte is komen vast te staan daadwerkelijk beëindigd. De Afdeling maakt hieruit op dat het COa kennelijk een herbeoordeling van de verstrekkingen van de vreemdeling heeft gedaan. Onder die omstandigheden merkt de Afdeling de mededeling van het COa dat het de verstrekkingen zal beëindigen aan als een handeling van het COa ten aanzien van de vreemdeling als zodanig, verricht in het kader van de beëindiging van de verstrekkingen bij of krachtens de Wet COa, en dus als een met een beschikking gelijk te stellen feitelijke handeling in de zin van artikel 5, tweede lid, van de Wet COa. De rechtbank heeft niet onderkend dat de vreemdeling hiertegen kan opkomen bij de bestuursrechter.

De grief slaagt. Het hoger beroep is gegrond.
RvS 202102997/1/V1, 8.6.22
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2022:1586