RvS: UNWRA biedt onvoldoende bescherming in Gaza

De rechtbank heeft overwogen dat de UNRWA niet meer in staat is in de Gazastrook levensomstandigheden te bieden die stroken met haar opdracht en dat de vreemdeling in de Gazastrook verkeerde in een persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid. De rechtbank is daarom tot de conclusie gekomen dat de uitsluitingsgrond van artikel 1(D) van het Vluchtelingenverdrag niet langer op de vreemdeling van toepassing is….

Artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag is in het Unierecht geïncorporeerd in artikel 12, eerste lid, onder a, van de Kwalificatierichtlijn. In het arrest Alheto heeft het Hof overwogen dat artikel 12, eerste lid, onder a, tweede volzin, van de Kwalificatierichtlijn van toepassing is als:

  • de betrokken staatloze Palestijn in een persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid verkeert;
  • de betrokkene UNRWA om bijstand heeft gevraagd; en
  • UNWRA niet in staat is in dat gebied levensomstandigheden te bieden die stroken met haar opdracht, waardoor de staatloze wegens omstandigheden buiten zijn wil gedwongen is het werkgebied van de UNRWA te verlaten.

In dat geval kan deze staatloze zich op deze richtlijn beroepen zonder te hoeven aantonen dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft.

De Afdeling oordeelt dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de UNRWA in staat is in de Gazastrook levensomstandigheden te bieden die stroken met haar opdracht zodat de uitsluitingsgrond van artikel 12, eerste lid, onder a, van de Kwalificatierichtlijn op de vreemdeling van toepassing is. De opdracht van de UNRWA is om Palestijnse vluchtelingen te beschermen, maar ook om hun welzijn en ontwikkeling te dienen. …. In het besluit en ter zitting heeft de staatssecretaris geen inzicht gegeven in de maatstaf die hij hanteert bij beantwoording van de vraag in hoeverre de UNRWA in staat is deze opdracht uit te voeren. Dat behoorde hij wel te doen, temeer omdat de vreemdeling in zijn zienswijze landeninformatie heeft ingebracht waaruit zowel de staatssecretaris als de vreemdeling afleidt dat er in de Gazastrook in humanitair opzicht een zorgelijke situatie bestaat. Door louter op te sommen welke vorm van bijstand de UNRWA volgens hem nog wél aan de Palestijnse vluchtelingen biedt, heeft de staatssecretaris onvoldoende uitgelegd hoe hij de door de vreemdeling ingebrachte landeninformatie heeft beoordeeld in relatie tot de vraag of de UNRWA in staat is in de Gazastrook levensomstandigheden te bieden die stroken met haar opdracht.

De beroepsgrond slaagt.
RvS 202004766/1/V1., 14.7.21
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2021:1550