RvS: verblijfsrecht Spaanse moeder van Spaanse schoolgaande kinderen

De vreemdeling heeft de Spaanse nationaliteit en verblijft sinds 2 februari 2015 in Nederland. Zij heeft reële en daadwerkelijke arbeid verricht in maart 2015, van 25 april 2016 tot 22 mei 2016, en van 8 oktober 2018 tot 4 november 2018. Omdat zij sindsdien werkloos is, is haar verblijfsrecht volgens de staatssecretaris van rechtswege geëindigd. De vreemdeling betoogt echter dat zij nog een afgeleid verblijfsrecht heeft omdat haar kinderen met de Spaanse nationaliteit recht hebben op toegang tot het Nederlandse onderwijs.

Kinderen van een Unieburger die gebruik heeft gemaakt van het vrij verkeer van personen en op het grondgebied van de lidstaat waar hij verblijft, arbeid verricht of heeft verricht, hebben recht op toegang tot het onderwijs van die lidstaat. Hieraan is een verblijfsrecht voor die kinderen verbonden en hun verzorgende ouders hebben een daarmee samenhangend verblijfsrecht, omdat anders het nuttig effect ervan teniet zou worden gedaan. De omstandigheid dat een verzorgende ouder de status van werknemer heeft verloren en geen verblijfsrecht meer ontleent aan de Verblijfsrichtlijn, doet hierbij niet ter zake.

Het begrip 'werknemer' mag hierbij niet restrictief worden uitgelegd. Werknemer is eenieder die reële en daadwerkelijke arbeid verricht met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig zijn. In deze zaak heeft de vreemdeling - ook volgens de staatssecretaris - wel reële en daadwerkelijke arbeid verricht.

De rechtbank heeft kortom terecht overwogen dat de staatssecretaris ten onrechte van de vreemdeling verlangt dat zij drie maanden lang ononderbroken werknemer moet zijn geweest, voordat zij rechten aan artikel 10 van Verordening 492/2011 kan ontlenen. De grief faalt.

RvS 202100322/1/V2, 19.7.21
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2021:1568