Tussen partijen is in geschil of de Svb de beoordeling van de aanspraak op kinderbijslag van appellant terecht heeft beperkt tot de periode van vijf jaar voorafgaande aan de aanvraag om kinderbijslag.
Ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet kan het recht op kinderbijslag niet vroeger ingaan dan één jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kwartaal waarin de aanvraag werd ingediend. De Svb is bevoegd om in bijzondere gevallen af te wijken van de termijn van één jaar.
De Svb hanteert in het kader van de kinderbijslag het beleid dat sprake is van een bijzonder geval in de situaties waarin bij een overheidsorgaan een verzoek is ingediend tot vaststelling van een recht dat van doorslaggevend belang is voor het recht op kinderbijslag, zoals een verblijfsvergunning. In deze gevallen wordt een maximale terugwerkende kracht verleend van vijf jaar. Van een verdergaande terugwerkende kracht kan slechts sprake zijn als meer dan vijf jaar voor de definitieve aanvraag om kinderbijslag een daad van veiligstellen heeft plaatsgevonden. Dit beleid is in overeenstemming met hetgeen de Raad in zijn rechtspraak heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 16 april 2009).
In dit geval is geen sprake van zodanige bijzondere omstandigheden. Appellant heeft niet aangetoond dat hij de Svb heeft geïnformeerd over een mogelijke toekomstige aanspraak op een verblijfsvergunning.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
CRvB 15/7285 AKW, 25.8.17
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CRVB:2017:2928