bezoek ook onze andere websites: www.meldpuntvreemdelingendetentie.nl / www.basicrights.nl / www.iedereen-aandeslag.nl / www.iLegalevrouw.nl
De rechtbank stelt vast dat eiseres op beide aanvraagformulieren, het vakje waarin door haar moet worden aangegeven dat een bankmachtiging wordt afgegeven, niet heeft aangekruist. Wel staat daaronder vermeld dat de toelage dient te worden bijgeschreven op het bankrekeningnummer van de instelling waar eiseres verblijft en heeft eiseres haar handtekening gezet ter accordatie van het overmaken van de toelage op die betreffende rekening. De rechtbank is van oordeel dat daaruit afgeleid kan worden dat eiseres akkoord was met het overmaken van de toelage op rekening van de instelling en dat het aannemelijk is dat het niet aankruisen van het vakje, berust op een menselijke fout.
De rechtbank stelt verder vast dat ter zitting is gebleken dat de aanvragen van eiseres om een toelage ingevolge de Rvb, zowel vóór als ná de in geding zijnde maanden wel in behandeling zijn genomen en uitgekeerd. Desgevraagd heeft verweerder op zitting laten weten dat de toelage, ook als alsnog het betreffende vinkje alsnog zou worden aangekruist, niet meer verstrekt kan worden nu deze buiten behandeling is gesteld. “Termijnen zijn termijnen” volgens verweerder.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom in het geval van eiseres geen gebruik is gemaakt van de discretionaire bevoegdheid. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat het niet aankruisen van het vakje berust op een menselijke fout. Ook is geen rekening gehouden met het doenvermogen van eiseres, het feit dat zij in een instelling verblijft en daarbij, gelet op de geheime locatie, afhankelijk is van drukbezet personeel. Tevens is voorbij gegaan aan de omstandigheid dat aanvragen zowel voor als na de in geding zijnde maanden wel in behandeling zijn genomen en uitgekeerd. De enkele mededeling ter zitting dat verweerder dat nooit doet is daartoe niet voldoende. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het buiten behandeling stellen evident onredelijk is.
Rb Groningen AWB23/11997 en AWB23/11934, 7.3.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:3044
Het gezin bestaat uit vader, moeder (beiden op leeftijd) en twee meerderjarige dochters. Vader is zwaar gehandicapt en aan bed gekluisterd. De jongste dochter is ook zwaar gehandicapt, is aangewezen op een rolstoel en behoeft frequente dialyse vanwege een ernstige nieraandoening. Ten behoeve van laatstgenoemde dochter is opnieuw een artikel 64-aanvraag gedaan, omdat de situatie de laatste tijd in ernstige mate is verslechterd. Zowel het COa als de DT&V zijn op de hoogte zijn van de medische problematiek.
DT&V heeft geconcludeerd dat verzoeker niet actief meewerkt aan zijn vertrek en hierdoor niet meer voldoet aan de voorwaarden voor onderdak bij de VBL, zodat deze moet worden beëindigd....
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wegen de de belangen van verzoeker en zijn gezin bij opschorting van de beëindiging van de opvang in de VBL op dit moment zwaarder dan de belangen van de staatssecretaris bij het beëindigen van de opvang in de VBL op zeer korte termijn
Rb Groningen AWB24/3028, 4.3.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:2800
Vorig jaar verbleven in totaal 350 vreemdelingen in de VBL. De VBL heeft 450 plaatsen en men mag er in principe slechts maximaal 12 weken verblijven.
Afgelopen jaar zijn in totaal 390 vreemdelingen uitgestroomd uit de VBL. Hiervan zijn er ongeveer:
Top vijf nationaliteiten die vanuit de VBL zijn teruggekeerd naar het land van herkomst:
Georgische |
10 |
Servische |
10 |
Albanese |
10 |
Boliviaanse |
10 |
Amerikaanse |
<5 |
Nigeriaanse |
<5 |
Somalische |
<5 |
Venezolaanse |
<5 |
https://www.inlia.nl/nl/nieuws/1364/bezetting-en-uitstroom-vbl-ter-apel-in-2023, 17.1.24
Verweerder heeft onder meer het navolgende overwogen: “Door recentelijke ontwikkelingen/nieuwe afspraken voortvloeiend uit het GMMP (Groupe Migratoire Mixte Permanente) is er nu een eenduidige werkwijze, waardoor de regievoerder een vlucht kan aanvragen, zodra de nationaliteitsbevestiging is ontvangen. Na deze vluchtaanvraag zal de DIA (Directie Internationale Aangelegenheden) een verzoek tot afgifte van een LP indienen bij het betreffende Marokkaanse consulaat .
Ter aanvulling merkt verweerder op dat het cruciaal is dat in dit traject de nationaliteitsbevestiging is verstrekt door het Marokkaanse consulaat, zijnde de instantie die het LP dient af te geven.
Indien de nationaliteitsbevestiging is afgegeven vanuit een ander kanaal, bijvoorbeeld het ministerie van Buitenlandse Zaken, is er in beginsel altijd nog bevestiging nodig van het consulaat. Die bevestiging kan bestaan uit (nogmaals) een nationaliteitsbevestiging ofwel een expliciete LP-toezegging. In beide gevallen kan eerst op dat moment een vlucht geboekt worden voor de desbetreffende vreemdeling.”
Rb Roermond NL24.7748, 4.3.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:2731
Tijdens de zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat sinds oktober 2023 een nieuwe consul is aangetreden, wat heeft resulteert in een betere samenwerking. Sindsdien zijn er lp’s verstrekt, in eerste instantie met name aan mensen met (kopieën van hun) identiteitsdocumenten. Sinds januari van dit jaar zijn er ook nationaliteitsbevestigingen ontvangen van mensen die ongedocumenteerd zijn.
Naar aanleiding van eisers beroepsgronden heeft de staatssecretaris de volgende cijfers verstrekt. In de periode van 1 januari 2023 tot 18 januari 2024 is sprake geweest van 140 lp-aanvragen in 2023 en 26 lp-aanvragen in 2024. In 2023 zijn in totaal 9 nationaliteitsbevestigingen afgegeven en in 2024 10 keer, tot 28 januari. In 2023 zijn in totaal 4 lp’s verkregen en in 2024 1 lp. Daarbij licht de staatssecretaris toe dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat vóór oktober 2023 geen zicht op uitzetting was, zodat het aantal uitzettingshandelingen over 2023 in de periode daarna is gerealiseerd.
Gelet op deze toelichting oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat in het geval van eiser voldoende zicht op uitzetting binnen redelijke termijn naar Algerije bestaat. De beroepsgrond slaagt niet.
Rb Arnhem NL24.4579, 27.2.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:2376
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is tussen partijen dat eiser in Portugal een verblijfsrecht heeft tot 23 april 2024. Voorts is niet in geschil dat aan eiser driemaal een bevel tot terugkeer naar Portugal is uitgereikt. Eiser heeft verklaard dat hij geen gevolg heeft gegeven aan het bevel tot terugkeer.
Uit de systematiek van de Terugkeerrichtlijn volgt dat de staatssecretaris in dat geval een terugkeerbesluit kan opleggen met de verplichting terug te keren naar het land van herkomst of een ander derde land waar de toegang gewaarborgd is. Dat aan eiser in eerste instantie een bevel tot terugkeer naar een EU-lidstaat moet worden uitgereikt, is de uitzondering op de hoofdregel dat een derdelander bij onrechtmatig verblijf geacht wordt het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland, te verlaten. De rechtbank is daarom van oordeel dat de staatssecretaris terecht Brazilië heeft aangewezen als land waarnaar eiser dient terug te keren.
Het beroep is ongegrond.
Rb Groningen NL24.7111 en NL24.7112, 6.3.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:297
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het proces-verbaal van aanhouding volgt dat de politie de woning van eiser is binnengetreden zonder toestemming van eiser, omdat de politie een melding kreeg om naar deze woning te gaan in verband met een ruzie. Hieruit blijkt al dat er sprake is van een strafrechtelijk voortraject. Een extra proces-verbaal over het binnentreden in de woning zonder toestemming is in het kader van de beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring niet nodig.
De beroepsgrond slaagt niet.
Rb Utrecht NL24.1220, 1.2.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:2501
In het proces-verbaal van bevindingen is vermeld: “verbalisanten (…),waren gekleed in herkenbaar politie-uniform en rijdend in een herkenbaar politie dienstvoertuig, belast met de algehele surveillance in Utrecht. (…)Wij reden langs de Synagoge op de [adres] te [plaats] . Aldaar zagen wij een man opvallend heen en weer lopen in de [straat] . Ambtshalve is ons bekend dat er in de huidige situatie in de wereld hier een dreiging op kan staan.”
De rechtbank is van oordeel dat in het proces-verbaal onvoldoende inzichtelijk is gemaakt op basis van welke bevoegdheid eiser is gecontroleerd en wat daarvoor nu precies de aanleiding is geweest. In het proces-verbaal is namelijk niet toegelicht wat de verbalisanten exact hebben waargenomen of hoe lang zij dit hebben waargenomen, waarom het heen en weer lopen van eiser opvallend werd bevonden en hoe dit verband hield met de synagoge. De in het proces-verbaal gegeven context, te weten “de huidige situatie in de wereld”, is onvoldoende concreet.
Bij deze onduidelijkheid moet het ervoor worden gehouden dat de controle op eisers identiteit heeft plaatsgevonden in het kader van de Vreemdelingenwet. Deze controle kan echter alleen plaatsvinden als sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Uit het proces- verbaal blijkt op geen enkele manier dat daarvan sprake is. De staandehouding van eiser was dus onrechtmatig....
Gelet op de ernst van het gebrek is de rechtbank van oordeel dat de belangenafweging uitvalt in het nadeel van de staatssecretaris. De beroepsgrond slaagt.
Rb Utrecht NL24.3997 en NL24.4723, 13.2.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:2595
De commissie erkent het belang van het ondermijnen van het verdienmodel van mensensmokkelaars, ook middels het strafrecht, maar benadrukt tegelijkertijd dat de bescherming van kwetsbare vluchtelingen en slachtoffers van mensensmokkel niet in het geding mag komen. Deze bescherming wordt immers vaak geboden door hulpverleners en organisaties die vanuit een humanitair oogpunt handelen, vooral in situaties waarin levensgevaar dreigt voor vluchtelingen en migranten. De huidige, ruim geformuleerde artikelen van de richtlijn lijken onvoldoende in het bieden van rechtsbescherming aan deze hulpverleners.
Daarom verzoekt de commissie specifiek geïnformeerd te worden over de mogelijkheid van het vrijstellen van strafrechtelijke sancties voor humanitaire hulp op grond van humanitaire overwegingen. Dit verzoek betreft ook informatie over de relatie tot de implementatierichtlijn uit 2020, evenals de uiteenlopende toepassingen van de richtlijn in verschillende lidstaten wat betreft de strafbaarstelling van hulp aan irreguliere migranten, zowel op het land als op zee. De commissie wenst inzicht in de gevolgen van deze verschillende benaderingen voor humanitaire hulpverleners in de lidstaten.
Bovendien verlangt de commissie actieve informatievoorziening over de ontwikkelingen, onderhandelingen en reacties van lidstaten met betrekking tot de ruim gedefinieerde criteria in artikel 3 van het voorstel, zoals het «publiekelijk aanzetten» van onderdanen van derde landen tot het betreden, doorreizen of verblijven binnen het grondgebied van een lidstaat in strijd met relevante Uniewetten of de wetten van de betreffende lidstaat betreffende de toegang, doorreis en het verblijf van onderdanen van derde landen». Dezelfde grondige en actieve informatieverstrekking verzoekt de commissie ook met betrekking tot artikel 9, dat spreekt over «instrumentalisering» onder «verzwarende omstandigheden».
De commissie acht de onderhandelingen in de Raad en te zijner tijd in de triloog over dit voorstel en de inzet van de Nederlandse regering daarbij van dusdanig groot belang dat zij daarover op bijzondere wijze wenst te worden geïnformeerd.
De commissie adviseert de Kamer daarom om bij brief van de Voorzitter aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid te verzoeken een parlementair behandelvoorbehoud te maken.
kamerstuk 36507-A, 6.3.24
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36507-A.html
Verweerder heeft terecht in het voordeel van eisers meegewogen dat eiser 1 op veertienjarige leeftijd Nederland is ingereisd, hier naar school gaat, de Nederlandse taal spreekt en in Nederland sociale en culturele banden heeft. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank het algemeen belang van de Nederlandse staat bij een restrictief toelatingsbeleid en het economische belang van de bescherming van de woning- en arbeidsmarkt hier te lande en de bescherming van het gezondheidszorgsysteem in het nadeel van eisers mogen meewegen. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de gevolgen van de keuze van eisers om familieleven en privéleven in Nederland te gaan uitoefenen tijdens illegaal verblijf in beginsel voor hun rekening en risico komen, waarbij keuzes van zijn ouders aan eiser 1 kunnen worden toegerekend. .... Het betoog, onder verwijzing naar het arrest Noorzae van het EHRM, dat eisers inmiddels zo lang in Nederland zijn dat verweerder zich in redelijkheid niet op het standpunt kan stellen dat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt, volgt de rechtbank niet. In die zaak was sprake een vreemdeling die op zeer jonge leeftijd Denemarken was binnengekomen en ongeveer achttien jaar lang rechtmatig verblijf had. Daar is in het geval van eiser 1 geen sprake van, zodat dit betoog daarom al niet kan slagen.
Het betoog van eiser dat reeds tijdens de nadere gehoren van zijn ouders in de asielprocedure bekend was dat zij in het bezit waren van Armeense paspoorten, maar dat desondanks een asielvergunning is verleend, baat eisers niet. Ook dan was het eisers reeds sinds 13 juni 2016 (voornemen intrekking van de verblijfsvergunningen) duidelijk dat hun verblijfsrecht precair was. De rechtbank volgt eisers evenmin in het standpunt dat het verweerder vrij staat om enkel eiser 1 een verblijfsvergunning te verstrekken, zodat daarmee het risico op misbruik door de ouders wordt ondervangen. Immers valt niet uit te sluiten dat de ouders van eiser 1 alsnog via hem aanspraak zouden kunnen maken op een verblijfsvergunning. Dit betoog slaagt daarom niet.
Rb Rotterdam NL21.12049, 20.2.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:2415