In 2017 heeft de Afdeling overwogen dat een erkenning naar Ghanees gewoonterecht in Nederland kan worden erkend als aan de daarvoor naar Ghanees recht geldende vier cumulatieve voorwaarden is voldaan die de Afdeling afleidt uit de Ghanese Maintenance of Children Decree 1977. In 1998 is deze wet ingetrokken, maar de voorwaarden die hierin worden vermeld voor de erkenning van een kind door een man zijn nog steeds het uitgangspunt voor de beoordeling van een erkenning naar Ghanees gewoonterecht. Deze voorwaarden zijn: (1) Er moet een naamgevingsceremonie hebben plaatsgevonden. (2) De vader moet worden vermeld op de geboorteakte. (3) De vader moet hebben bijgedragen in de verzorging en het onderhoud van het kind. (4) De moeder moet een verklaring hebben afgelegd omtrent het vaderschap van de man.
De Afdeling komt terug van deze rechtspraak en is nu van oordeel dat deze feiten en omstandigheden geen cumulatieve voorwaarden zijn om ervan te kunnen uitgaan dat door een gewoonterechtelijke erkenning naar Ghanees recht een afstammingsrelatie is ontstaan. In plaats daarvan moeten alle relevante omstandigheden worden betrokken in de beoordeling of een gewoonterechtelijke erkenning heeft plaatsgevonden. De vier genoemde criteria zijn relevante omstandigheden die hierin moeten worden meegewogen, maar als niet aan alle criteria wordt voldaan, dan is dat niet doorslaggevend….
Beoordeling van gewoonterechtelijke erkenning naar Ghanees recht
Om te beoordelen of de vader het kind naar Ghanees gewoonterecht rechtsgeldig heeft erkend en daardoor een afstammingsrelatie tussen hen is ontstaan, zal de Afdeling het herziene toetsingskader hieronder toepassen.
Naast de vier bovengenoemde criteria betrekt de Afdeling voor zover mogelijk ook de (andere) omstandigheden die in artikel 41 van de Children’s Act worden genoemd. … Naast vermelding van de naam van de gestelde ouder in de geboorteakte of in het geboorteregister en het uitvoeren van een naamgevingsceremonie, vermeldt dit artikel de relevantie van het meewerken aan een DNA-test, publieke uitingen van ouderschap en iedere andere omstandigheid die de rechtbank relevant acht. Als betrokkene dus andere omstandigheden aanvoert die relevant kunnen zijn voor een rechtsgeldige erkenning naar Ghanees gewoonterecht, dan moeten die ook in de beoordeling hiervan worden betrokken. … Volgens artikel 41 van de Ghanese Children’s Act wordt voor het vaststellen van ouderschap ook belang gehecht aan het openlijk blijk geven van het ouderschap. Niet in geschil is dat de vader bij de doop van het kind aanwezig was en enkele jaren later ten overstaan van de High Court in Ghana een verklaring over zijn vaderschap heeft afgelegd. Verder staat vast dat het kind sinds zijn geboorte de achternaam van de vader draagt.
Gelet op het voorgaande, stelt de Afdeling vast dat zowel de vader als het kind en de moeder van het kind de vader als de vader in het gezin beschouwen. Hij was bij de geboorte aanwezig, ondersteunt de moeder en reist hij met enige regelmaat naar Ghana om bij zijn kind te kunnen zijn. In 2007 heeft de vader zelfs een verklaring over het vaderschap afgelegd tegenover de High Court in Ghana. De vader geeft op deze manier feitelijk invulling aan zijn vaderschap. Voor vaststelling van de erkenning van het kind naar Ghanees gewoonterecht acht de Afdeling deze omstandigheden doorslaggevend….
De Afdeling oordeelt dat de vader het kind naar Ghanees gewoonterecht heeft erkend en dat hierdoor een betrekking is ontstaan die gelijkgesteld kan worden met de familierechtelijke betrekkingen die ontstaan door een erkenning naar Nederlands recht.
Het hoger beroep tegen Rb Amsterdam 18/232, 7.12.18 is gegrond.
RvS 201900541/1/A3, 11.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2024:5118
Eiseres had een asielvergunning, deze is ingetrokken. Ze is dakloos geraakt. Vanwege haar zwangerschap is eiseres van 12 mei 2024 tot zes weken na haar bevalling uitstel van vertrek en recht op opvang verleend. Het recht op opvang eindigde op 23 juli 2024. Op 21 augustus 2024 is haar medegedeeld dat ze uiterlijk 26 augustus 2024 de opvang dient te verlaten. Op 3 september 2024 heeft eiseres zich, met haar dochter, in Ter Apel gemeld voor opvang. Zij heeft op die datum ook een asielaanvraag ingediend. Ze heeft tussen 26 augustus 2024 en 3 september 2024 geen opvang gehad.
Eiseres heeft op 29 mei 2024 een aanvraag voor en EU-verblijfsdocument gedaan met als verblijfsdoel verblijf bij haar Nederlandse kind (Chavez-aanvraag). Niet in geschil is het kind van eiseres de Nederlandse nationaliteit heeft….
Zoals de Afdeling meermaals heeft overwogen, houdt de in artikel 3 van de Wet COa neergelegde wettelijke taak van het COa ook in dat het COa, hoewel een vreemdeling geen aanspraak heeft op verstrekkingen bij of krachtens de Wet COa, opvang verleent in zeer bijzondere omstandigheden, zoals in geval van een acute medische noodsituatie, die tot feitelijke opvang nopen, voor zover deze omstandigheden niet vallen onder het bereik van de categorieën van artikel 3 van de Rva 2005. Het is dan aan eiseres om aannemelijk te maken aan de hand van concrete en recente medische documentatie dat sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden. Het COa heeft terecht overwogen dat niet is gebleken van een acute medische noodsituatie die tot gevolg heeft dat opvang moet worden geboden. Daarnaast heeft het kind de Nederlandse nationaliteit waardoor zij buiten de reikwijdte van de Rva 2005 valt.
Op welke wijze eiseres en haar minderjarige Nederlandse kind buiten de Rva 2005 om opvang zouden kunnen krijgen, valt buiten de omvang van dit geding, zodat de rechtbank zich daarover niet kan uitlaten.
Het beroep is ongegrond.
Rb Groningen NL24.13622, 13.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:20926
Verweerder heeft eind oktober 2024 een Identificatiemissie uitgezet en inmiddels is opgeschaald naar de hoogste autoriteit in Gambia. … Gelet op deze (forse) opschaling van de Identificatiemissie is er nog altijd voldoende zicht op uitzetting. Dit geldt te meer nu van de Gambiaanse autoriteiten niet het bericht is ontvangen dat zij voor eiser geen lp willen verstrekken.
Rb Middelburg NL24.46085, 29.11.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:19903
De ruimte waar de grensdetentie wordt ondergaan verschilt niet van de ruimte waar strafrechtelijke detentie wordt ondergaan. De rechtbank stelt voorts vast dat het volgende beeld naar voren komt wat betreft de dwang waaraan de vreemdelingen worden onderworpen:
Verweerder heeft desgevraagd aangegeven dat de verruiming van de extra verplichte uren op cel een gevolg is van een tekort aan personeel, en dat dit ten behoeve van de orde en veiligheid van zowel het personeel als de vreemdelingen daardoor noodzakelijk is. …
Op basis van de thans bij de rechtbank beschikbare informatie komt de rechtbank tot het oordeel dat de wijze van detentie van de vreemdeling bij de huidige stand van zaken, zowel gebouwelijk als in het regime en de daarbij toegepaste dwang, zoveel elementen bevat die als penitentiair zijn te kenschetsen dat om die reden niet gesproken kan worden van het ondergaan van detentie in een gespecialiseerde inrichting als bedoeld in artikel 10 van de Opvangrichtlijn….
Overigens hecht de rechtbank eraan om over de klachtprocedure op te merken dat deze niet als effectief kan worden beschouwd ten aanzien van het door de vreemdeling beoogde doel. Uit de overgelegde stukken van een aantal klachtbehandelingen is de rechtbank gebleken dat de beslissing op de klacht vele maanden op zich laat wachten en dat de vreemdeling zich ten tijde van de uitspraak dan doorgaans niet langer in grensdetentie bevindt. Het door de vreemdeling met de ingediende klacht te bewerkstelligen doel – het stoppen van de extra uren op cel – is met de procedure daardoor niet te bereiken….
De vraag die vervolgens voorligt, is of deze onrechtmatigheid de voortduring van de maatregel onevenredig bezwarend maakt. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord. De rechtbank betrekt hierbij dat het gaat om vreemdelingen die, vaak in vrees voor hun leven, vanuit hun land van herkomst zijn gevlucht. In de Opvangrichtlijn is daarom duidelijk gekozen voor gespecialiseerde bewaringsaccommodaties. De omstandigheid dat eiser gedurende een substantiële periode in onrechtmatige detentieomstandigheden heeft verkeerd, maakt de voortduring van de maatregel voor hem daarom onevenredig bezwarend.
Het beroep is gegrond.
Rb Amsterdam NL24.47004, 12.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:20962
idem Rb Amsterdam NL24.47085, 11.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:20829
RvS: Hoewel de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregelen voor de vreemdelingen ingrijpend is, komt onder de gegeven omstandigheden een zwaarder gewicht toe aan het door de minister ingeroepen grensbewakingsbelang. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om de gevraagde voorlopige voorzieningen te treffen.
RvS 202407479/2/V3, 202407478/2/V3, 202407489/2/V3, 202407491/2/V3, 202407492/2/V3, 12.12.24
ECLI:NL:RVS:2024:5173
Eiser is aan de grens op Schiphol aangehouden en geweigerd, omdat hij een vervalst nationaal paspoort van Mexico overhandigde. Eiser is door de politierechter veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden …
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de minister bevoegd was om eiser ongewenst te verklaren. De rechtbank stelt verder vast dat het in deze zaak gaat om een besluit dat berust op een discretionaire bevoegdheid waarbij de minister beoordelingsruimte heeft en de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen.
De rechtbank stelt vast dat eiser in bezwaar tegen het primaire besluit geen belangen naar voren heeft gebracht of de minister tot ongewenstverklaring kon overgaan.
Rb Utrecht NL24.20769, 22.11.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:19942
De lidstaten handhaafden het oorspronkelijke voorstel van de Commissie om een zogenaamde humanitaire clausule op te nemen in een overweging van het voorstel. Die clausule moet ervoor zorgen dat met name bijstand aan naaste familieleden of ondersteuning van elementaire menselijke behoeften, strafrechtelijk niet als migrantensmokkel wordt gekwalificeerd.
Omdat deze clausule in de overwegingen terechtkomt, is het aan de lidstaten om te beslissen hoe zij deze kwestie in hun nationale wetgeving aanpakken. De tekst benadrukt ook dat het de lidstaten vrijstaat nationale wetgeving aan te nemen of te handhaven die in strengere maatregelen voorziet.
https://www.consilium.europa.eu/nl/press/press-releases/2024/12/13/migrant-smuggling-member-states-reach-agreement-on-criminal-law/, 13.12.24
Zie ook Statewatch: https://www.statewatch.org/analyses/2024/eu-new-migrant-smuggling-law-to-ensure-criminalisation-of-solidarity/, 10.12.24
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1953 en heeft de Syrische nationaliteit. Eiser is naar Nederland gekomen samen met zijn echtgenote en zij hebben samen asiel aangevraagd. Gedurende de beroepsprocedure is de echtgenote van eiser overleden. Verweerder heeft eiser gelet hierop en het feit dat hij een dochter en kleinzoon in Nederland heeft wonen aanvullend gehoord en een aanvullend besluit genomen ….
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet alle individuele omstandigheden heeft betrokken bij de vraag of er tussen eiser en zijn dochter en kleinkind bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn. …. Verweerder is niet inhoudelijk ingegaan op de brief van de dochter waarin zij schrijft dat eiser sinds het overlijden van haar moeder de belangrijkste steunpilaar is voor haar en haar familie. Ook is verweerder niet ingegaan op de brief van de medisch maatschappelijk werker van het Amsterdam UMC die schrijft over de medische situatie van eisers kleinzoon en daarbij opmerkt dat het voor ouders van een gehandicapt of chronisch ziek kind noodzakelijk is dat zij, naast de steun en hulp van professionals, ook hulp en steun van naasten krijgen. Zij schrijft ook dat eiser deze belangrijke ondersteunde mantelzorg-taak heeft voor zijn dochter [dochter] en haar gezin….
Voorafgaand aan de zitting heeft de rechtbank partijen ervan op de hoogte gesteld dat zij op de zitting ook het onderwerp schrijnendheid zoals verwoord in artikel 3.6ba van het Vreemdelingenbesluit (Vb) en paragraaf B11/2.5 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) aan de orde zou stellen. De hoogste bestuursrechter heeft met betrekking tot artikel 3.6b van het Vb overwogen dat verweerder moet motiveren waarom hij geen gebruik maakt van de bevoegdheid om ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen wanneer de vreemdeling impliciet of expliciet een beroep doet op artikel 8 van het EVRM. De rechtbank is van oordeel dat hetzelfde dient te gelden voor artikel 3.6ba van het Vb omdat het hierbij ook gaat om een ambtshalve toets.
Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder in het besluit moeten motiveren waarom hij geen gebruik maakt van de bevoegdheid om ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen op basis van een schrijnende situatie. … In het Informatiebericht 2019/81 waar verweerder ter onderbouwing hiervan op heeft gewezen, staat expliciet dat medische problematiek van de asielzoeker zelf of van gezinsleden, samen met andere bijzondere omstandigheden, kan leiden tot een schrijnende situatie.
Het beroep is gegrond.
Rb den Haag NL23.5076, 17.10.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:20897
Bij uitblijven van de behandeling van eiseres wordt een medische noodsituatie verwacht binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden. Uit de medische informatie blijkt nu ook dat eiseres voor het welslagen van haar medische behandeling afhankelijk is van mantelzorg. De behandelmogelijkheden in Nigeria zijn voldoende om een medische noodsituatie binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden te voorkomen. … Een onderzoek naar de aanwezigheid van mantelzorg in het land van herkomst en een onderzoek naar mantelzorg in de vorm van (24-uurs) opvang en begeleiding door bijvoorbeeld een vrijwilligersorganisatie vallen buiten de competentie van het BMA. Wel is onderzoek gedaan naar zorg, zoals aangegeven bij mantelzorg, in de vorm van aanwezigheid van professionele zorg aan huis of andere vormen van professionele zorg in het land van herkomst. Deze professionele zorg is aanwezig. Het gaat dan om thuiszorg of woonbegeleiding door een psychiatrisch verpleegkundige….
In haar brief in reactie op het BMA-advies heeft de psycholoog van eiseres aangegeven dat eiseres ook in de nacht vreselijke nachtmerries heeft en de neiging heeft tot zelfbeschadiging of erger. Haar psycholoog vraagt zich in deze brief af hoe een mantelzorger anders dan de man van eiseres dit kan opvangen. De rechtbank stelt vast dat de minister deze brief van de psycholoog van eiseres niet heeft voorgelegd aan het BMA voor een nader medisch advies van het BMA. Hierdoor kan niet worden geconcludeerd dat alle medische informatie voldoende is meegewogen door het BMA, met name de informatie over de zorg die eiseres ook in de nacht nodig lijkt te hebben om zelfbeschadiging of suïcide te voorkomen. De rechtbank stelt verder vast dat uit het BMA-advies niet anderszins voldoende kenbaar blijkt dat de behoefte aan 24 uurs-(mantel)zorg is betrokken. De minister mocht zich naar het oordeel van de rechtbank bij zijn besluit daarom niet op het BMA-advies baseren.
Het beroep is gegrond.
Rb Groningen NL24.26288, 10.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:20676
Verweerder heeft verduidelijkt dat hoewel eiser werkt en belasting betaalt, hij gezien de hoogte van zijn inkomen in aanmerking komt voor zorgtoeslag, huurtoeslag en een door de overheid gesubsidieerde sociale huurwoning. Aangezien deze voorzieningen uit algemene middelen worden gefinancierd en er op dit moment krapte op de woningmarkt is, heeft verweerder deze omstandigheden in het nadeel van eiser kunnen wegen. Ook heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat hoewel er nu niet direct een concreet vermoeden is dat eiser een beroep zal doen op publieke middelen, dit niet betekent dat dit zich nooit zal voordoen. Het betoog van eiser dat er maar een kleine kans bestaat dat hij nu of in de toekomst een beroep zal doen op publieke middelen slaagt daarom niet.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook voldoende is ingegaan op de vraag over het privéleven als homoseksuele man in Nigeria. … Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat eiser langdurig in Nigeria heeft gewoond, dat zijn geaardheid niet de belangrijkste reden is geweest om Nigeria te verlaten en dat niet gezegd kan worden dat het leven van eiser in Nigeria onhoudbaar was. Daarbij heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiser zijn familieleden in Nigeria regelmatig bezoekt en om die reden geen asiel in Nederland heeft aangevraagd. Ook heeft verweerder hierbij kunnen betrekken dat eiser in Nederland vooral sociale contacten heeft in de Afrikaanse/Nigeriaanse gemeenschap en dat eiser zijn kennissen uit die gemeenschap onwetend laat over zijn geaardheid. Verweerder heeft hieruit kunnen concluderen dat het sociale leven dat eiser in Nigeria zou hebben in dit opzicht niet veel zal verschillen van zijn huidige sociale leven in Nederland.
Omdat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
Rb den Haag AWB 23/13399 en AWB 23/13400, 24.10.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:20733
Tussenuitspraak Rb den Haag AWB 23/13399, AWB 23/13400, 18.7.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:11248
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:20732
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de betrokkenheid van eiser bij SECO niet maakt dat eiser in de negatieve aandacht staat van de Turkse autoriteiten. Uit het door eiser overgelegde stuk volgt dat de Turkse autoriteiten onderzoek hebben gedaan naar SECO en dat informatie over de personen die in de jaren 2022-2023 actief voor de SECO verzonden is naar provincies waar onderzoeken worden uitgevoerd. Verweerder zal alsnog moeten beoordelen wat eisers betrokkenheid bij SECO betekent voor de aannemelijkheid van de door hem gestelde vrees. Van verweerder mag worden verwacht dat hij een samenhangende beoordeling maakt van alle door eiser gestelde feiten en omstandigheden die naar zijn mening maken dat hij bij terugkeer naar Turkije als Gülenist vervolging te vrezen heeft, dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade. Behalve eisers betrokkenheid bij SECO dient dan een rol te spelen het geloofwaardig geachte feit dat eisers ouders reeds veroordeeld zijn tot gevangenisstraf vanwege hun Gülenisme en dat eiser hulp en steun heeft geboden aan (familieleden van) gevangenen in Turkije.
Beroep gegrond.
Rb Middelburg NL24.30252, 5.12.24https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:20392