De moeder en de kinderen hebben de Ghanese nationaliteit. De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft geoordeeld dat sprake is van een schijnerkenning, waarbij komt dat de man toen heeft geweigerd mee te werken aan een nader onderzoek van de ambtenaar. De ambtenaar heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat sprake was van vier van de dertien factoren van de indicatielijst, te weten het feit dat de moeder en de kinderen geen rechtmatige verblijfsstatus hebben, er twijfel is over de (toekomstige) ouderrol van de erkenner, er sprake is van een ongebruikelijk leeftijdsverschil tussen de erkenner en de moeder en de erkenner niet de biologische vader is. Normaliter zou een verdiepend gesprek plaatsvinden om onderzoek te doen naar de mogelijke schijn van de erkenningen, maar daaraan heeft de man niet meegewerkt. Het bij de ambtenaar gerezen vermoeden dat sprake was van een schijnerkenning kon aldus niet worden weggenomen. Onder die omstandigheden kon de ambtenaar naar het oordeel van het hof destijds overgaan tot weigering van de erkenning, maar het is vervolgens wel aan hem om in deze procedure tegenover de stellingen van de man aannemelijk te maken dat inderdaad sprake is van een schijnerkenning in strijd met de openbare orde.
Door erkenning door de man kunnen de kinderen de Nederlandse nationaliteit verkrijgen. Uit het verslag van de bijzondere curator van 25 september 2020 volgt echter dat dit niet de enige reden is voor de wens van de man om de kinderen te erkennen. De moeder verblijft al geruime tijd in Nederland en de kinderen verblijven sinds hun geboorte in Nederland. De kinderen hebben hun directe familie in Nederland. De moeder en de kinderen leven al geruime tijd in gezinsverband met de man, volgens de moeder en de man al voor de bevalling. De man was ook aanwezig bij de bevalling van en heeft aangifte gedaan van de geboorte van het kind. De man zorgt financieel voor de moeder en de kinderen en draagt bij in de dagelijkse zorgtaken voor de kinderen. Hij helpt de moeder met administratieve zaken voor haar en de kinderen en schrijft brieven, omdat zij geen Nederlands spreekt. Hij is de stiefgrootvader van de kinderen en heeft een hechte band met hen. Hij speelt met de kinderen en doet leuke dingen met hen in de weekenden. Bovendien hebben de man en de moeder inmiddels ook gezamenlijk gezag over de kinderen. Voor zover de ambtenaar betwist dat sprake is van family life tussen de man en de kinderen, is het hof, op grond van het voorgaande, van oordeel dat de man het bestaan daarvan voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Met de erkenning wil de man (ook) dit family life beschermen, waarbij komt dat de man desgevraagd ter zitting onbetwist heeft verklaard dat aan hem geen verblijfsvergunning voor Ghana zal worden verstrekt, zodat zijn family life niet aldaar kan worden gecontinueerd.
Daarmee staat vast dat de man zijn bevoegdheid tot erkenning niet uitsluitend wil uitoefenen om de daarbij betrokkenen verblijf in Nederland te verschaffen, maar daarmee ook opkomt voor het behoud van zijn family life. Op grond daarvan komt het hof tot de conclusie dat niet is komen vaststaan dat sprake is van een erkenning die uitsluitend is gericht op het verkrijgen van toegang en/of verblijf in Nederland en daarmee in strijd is met de Nederlandse openbare orde. Dat de man door de erkenning naast stiefgrootvader ook de juridische vader van de kinderen zal worden en dat de erkenning mogelijk de positie van als biologische vader van de kinderen zal beperken, maakt dit alles niet anders, ook niet nu op zichzelf wel vaststaat dat de biologische vader een rol in het leven van de kinderen vervult.
Het hof zal de bestreden beschikking dan ook vernietigen en het verzoek van de man de ambtenaar alsnog te gelasten een akte van erkenning op te maken met betrekking tot de man en de kinderen, toewijzen.
Gerechtshof Amsterdam, 200.292.301/01, 18.1.22