Rb: 3EVRM toets verplicht bij dreigende overdracht Polen

De asielaanvragen van de vreemdelingen zijn niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk wordt geacht. De vreemdelingen stellen dat zij niet overgedragen kunnen worden vanwege de algemene situatie en eerdere mishandelingen.

De rechtbank overweegt als volgt. Uit het Hofarrest van 29 februari 2024 (ECLI:EU:C:2024:195) volgt dat stelselmatige pushbacks en onrechtmatige detentie aan de buitengrenzen niet in de weg staan aan dublinoverdrachten. De minister moet zich echter op eigen bewegingen vergewissen of uit algemene informatie indicaties blijken dat de vreemdelingen bij overdracht onderworpen worden aan een met art. 4 Hv strijdige situatie. Indien de minister dit niet doet, kan de rechtbank dit immers niet vaststellen en betrekken bij de rechtmatigheidsbeoordeling van de overdracht. Er is sprake van niet draagkrachtige en ondeugdelijke motivering.  

De minister moet de verklaringen over de detentieomstandigheden en de verklaring van de vader van de vreemdeling dat hij in detentie, dublinterugkeerders heeft gezien, meewegen. Uit de grondslag van het claimakkoord volgt dat de vreemdelingen opvolgende aanvragen in zullen moeten dienen, terwijl zij geen nova hebben. De minister kan daarbij niet volstaan met de enkele stelling dat een rechtsmiddel openstaat als de opvolgende aanvragen niet-ontvankelijk verklaard worden, omdat dat niet wegneemt dat er geen nova zijn. De minister moet beoordelen of de wijze waarop de Poolse autoriteiten hen hebben mishandeld en bejegend dermate ernstig is dat het onevenredig hard is om van hen te verlangen dat zij zich tot de Poolse autoriteiten wenden voor internationale bescherming. De verwijzing naar de Afdelingsuitspraak van 30 april 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1778) slaagt niet, omdat de beoordeling van onevenredige hardheid een juridisch wezenlijk andere beoordeling vereist dan het verbieden van overdracht. De vreemdeling kan echter wel dezelfde feitencomplex aanvoeren. Ook kan niet verlangd worden dat de vreemdelingen medische stukken of bewijs hebben van de vernederende behandeling in Polen. De verwijzing naar rechtbankuitspraak 27 maart 2024 slaagt niet (ECLI:NL:RBDHA:2024:4267); de minister heeft de verklaringen van de vreemdelingen immers niet kenbaar en in samenhang betrokken.

Beroep gegrond.
Rb Roermond NL23.16882 en NL23.16884, 12.7.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:10838