Rb: afweging belang kinderen met zelfstandig verblijfsrecht voor verblijf moeder

Eiseres heeft verschillende verblijfsrechtelijke procedures doorlopen sinds 2003 en is nimmer in het bezit geweest van een verblijfsvergunning. Zij verblijft bij haar minderjarige kinderen die in Nederland zijn geboren. Ze hebben de Nigeriaanse nationaliteit en sinds 2018 in het bezit van een zelfstandig verblijfsrecht. In geschil is de vraag of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt en dat er geen sprake is van schending van art. 8 EVRM indien aan eiseres een verblijfsrecht wordt geweigerd. De Rb heeft bij uitspraak van 21 maart 2019 reeds geoordeeld dat verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden bij de beoordeling heeft betrokken.

Het standpunt van verweerder, dat de reactie van de kinderen op de keuze van eiseres een onzekere toekomstige, en derhalve speculatieve gebeurtenis is, valt niet te rijmen met de door hem niet betwiste conclusie uit het orthopedagogisch rapport dat een scheiding tussen eiseres en haar kinderen zeer schadelijk voor de kinderen is. Gelet hierop heeft verweerder niet in de belangenafweging betrokken wat de gevolgen zouden kunnen zijn voor de kinderen als eiseres gedwongen zou worden Nederland te verlaten, terwijl de kinderen in het bezit zijn van een zelfstandig verblijfsrecht. Verweerder erkent dat de gevolgen voor de kinderen zeer ernstig zijn maar motiveert niet welk gewicht daaraan in de belangenafweging wordt toegekend. Het ingenomen standpunt dat een scheiding een eigen keuze van moeder is waar verweerder buiten staat is daartoe onvoldoende en voldoet geenszins aan de door deze Rb gegeven opdracht. Verweerder heeft het bestreden besluit dan ook ontoereikend gemotiveerd.

De Rb merkt bovendien op, dat indien verweerder het orthopedagogisch rapport onvoldoende vindt om uitvoering te geven aan de opdracht van de Rb, verweerder nader onderzoek dient te doen naar de gevolgen voor de kinderen bij een gedwongen uitzetting van eiseres.

Beroep gegrond.
VK Rb Amsterdam, AWB 19/3180, AWB 19/3181, 3.9.19