Rb: beoordelen gezinsleven met kleinkinderen

In het primaire besluit heeft verweerder overwogen dat geen sprake is van familieleven tussen eiser en zijn kleinkinderen, omdat niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke emotionele afhankelijkheid. Uit de jurisprudentie van het EHRM volgt dat voor het bestaan van familie- en gezinsleven tussen kleinkinderen en grootouders niet relevant is of meer dan de normale emotionele banden bestaan, maar dat of familie- en gezinsleven bestaat een kwestie van feitelijke aard is en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Verweerder heeft dan ook in strijd met de jurisprudentie van het EHRM niet aan de hand van de feiten en omstandigheden onderzocht of tussen eiser en zijn kleinkinderen daadwerkelijk hechte persoonlijke banden bestaan.

In het licht van deze gebreken slaagt naar het oordeel van de rechtbank eveneens het betoog van eiser dat hij ten onrechte niet is gehoord over de banden met zijn kinderen en kleinkinderen.

De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Verweerder moet aan de hand van de feiten en omstandigheden onderzoeken of tussen eiser en zijn kleinkinderen daadwerkelijk hechte persoonlijke banden bestaan. Van dit onderzoek zal in ieder geval een gehoor deel uit moeten maken. Verweerder kan het gebrek herstellen binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.

Rb Arnhem: AWB 16/19065, 4.12.17