Rb: bij oordeel verblijfsrecht ook belang studerend kind meewegen

Eiser had een vergunning voor ‘verblijf als familie- of gezinslid bij referent’, zijn dochter had een daarvan afhankelijk verblijfsrecht. Met de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser vanwege verbreken van de relatie is ook de verblijfsvergunning van zijn dochter ingetrokken, haar verblijfsvergunning is later gewijzigd in ‘niet tijdelijke humanitaire gronden’....

De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat de dochter van eiser niet in Nederland kan verblijven als aan hem geen verblijfsrecht wordt toegekend. De rechtbank begrijpt dat studeren voor iemand die net vijf jaar in Nederland woont, lastiger is dan voor iemand die al heel zijn leven hier heeft gewoond. Dit maakt echter niet dat het verblijf van eiser in Nederland noodzakelijk is. ...

De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder in de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM ten onrechte niet is ingegaan op de subjectieve belemmeringen van de dochter om het gezinsleven met eiser in Vietnam uit te oefenen. Verweerder is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende ingegaan op de omstandigheid dat de dochter van eiser hier een opleiding volgt en dat deze opleiding niet aansluit op beschikbare opleidingen in Vietnam. Ook heeft verweerder geen rekening gehouden met de terugbetaling van de studieschuld in het geval de dochter van eiser naar Vietnam terugkeert. Daarnaast is verweerder ook ten onrechte niet ingegaan op het aspect dat de dochter van eiser haar vormende jaren in Nederland heeft doorgebracht. In de WI 2020/16 staat: “een kind dat vanaf zijn geboorte 5 jaar in Nederland heeft verbleven kan zich wellicht makkelijker aanpassen aan een nieuw leven in het land van herkomst dan een kind dat 5 jaar lang gedurende zijn vormende (schoolgaande) jaren in Nederland heeft verbleven.” Hieruit volgt dat het doorbrengen van de vormende jaren in Nederland een aspect is waarmee rekening moet worden gehouden in de belangenafweging. Verweerder heeft dit ten onrechte niet gedaan. Deze beroepsgrond slaagt.

De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waaruit de economische belangen van de Nederlandse staat bestaan en waarom de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. .... De rechtbank stelt vast dat eiser zes dagen in de week werkt en dat hij belasting betaalt. De tegenwerping van het economisch belang is dan ook onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.

Rb Amsterdam NL23.885 en NL23.886, 3.10.23
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2023:21080